Op weg naar Uffelte bekruipt me een vakantiegevoel. Om tien uur 's ochtends loopt de temperatuur al op tot boven de 25 graden. Ik ben erop voorbereid in mijn paarse zijden bloemetjesjurk van King Louis, een tweedehandsje. Voor zo'n nieuw niemendalletje betaal je al snel een godsvermogen. In Uffelte, op camping de Blauwe Haan, hadden mijn ouders jarenlang een stacaravan waar ze, zodra het weer het toeliet, hun weekenden en vakanties doorbrachten. Ze wandelden er veel in de nabije omgeving. Een echt Drents familiebos met vennetjes. Toen mijn moeder weduwe werd, ging ze de eerste twee jaar nog in haar eentje naar de caravan. Het eerste jaar werd ze door de buurtjes daar goed opgevangen. Ze nodigden haar uit op de koffie, die ze niet dronk, en voor de borrel, die ze eveneens liet staan. Het tweede jaar vonden de buren blijkbaar dat ze er nu maar overheen moest zijn en lieten ze haar links liggen. Zo alleen op vakantie sloeg de eenzaamheid nog harder toe dan thuis in haar vertrouwde omgeving. Ze besloot de caravan te verkopen, maar die bleek totaal verrot.
Op onze herhaaldelijke vraag waar zij uitgestrooid wilde worden, antwoordde mijn moeder steevast, in het bos bij de Blauwe Haan. Soms had ze het over een wandelpad, soms over een vennetje, en ook wel eens over een bepaalde boom. En het moest samen met de as van pa. Die stond in de linnenkast met zijn pet op de urn, zijn bril, een stropdas, wat gedroogde rozen en zijn laatste blikje Pottertjes ernaast. Maar toen moeder dementeerde en ik haar vroeg of ze nog altijd in Uffelte verstrooid wilde worden, antwoordde ze: 'Ben je mal, nee hoor, gooi mij maar in de IJssel.' Dat leek broer J niet zo'n goed plan. Als puber was pa er tijdens de oorlog gaan zwemmen met een vriendje. De jongens sprongen herhaaldelijk van de kapot geschoten brug in het water, tot het vriendje niet meer bovenkwam. Dit had pa een behoorlijk trauma bezorgd. Verstrooiing in de IJssel was daarom geen optie. En omdat moeder jarenlang Uffelte had uitgeroepen tot strooiplek, geven we nu gehoor aan deze een na laatste wens.
Bij de camping aangekomen blijken mijn schoonzusjes ook voorbereid op het mooie weer. Schoonzus A draagt een olijfkleurige jurk met wat in de verte doet denken aan panterprint. Eenkennig als ik ben op kledinggebied doet alles mij al snel aan panterprint denken. Schoonzus G is gekleed in een prachtig Cleopatra gewaad, licht blauwgrijs met goudkleurig geometrisch motief. De jongens dragen een korte broek, T-shirt en sandalen of sportschoenen. We lijken eerder gekleed op een gezellig dagje uit dan voor het definitieve afscheid van de stoffelijke resten van onze ouders. Eerder op de ochtend kreeg ik van schoonzus A al een foto toegestuurd van de beide broers met elk een tas met as in hun hand met op de achtergrond een display van urnen, de een nog glanzender dan de ander. Ook die foto had meer weg van een vakantiefoto dan een registratie van toekomstig gemis.
Al is het bijna twintig jaar geleden, we weten de weg nog naar het vennetje in het bos, dat moeder als een van de strooiopties had aangegeven. In ganzenpas loopt de familie over het smalle paadje erheen. Wanneer we het vennetje naderen, horen we gepraat. Twee mannen staan tot hun ontblote middel in het water. Andere plek dus. Bij de volgende toegang ligt een handdoek. De eigenaar hiervan kan nooit ver weg zijn, dus nog maar een stukje opschuiven. En dan zien we een eindje van het gebaande pad een betonnen paal vlak achter de rietkraag staan. Een mooie plek, gemarkeerd ook en daarom makkelijk terug te vinden, mochten we ons ooit nog eens overgeven aan nostalgie. De broers halen de kokers met as uit hun tassen en doen de genummerde steentjes in de bijgeleverde juwelendoosjes. Die mag ik hebben, voor in de letterbak. Gyp zoekt digitaal contact met broer M in Geneve, zodat deze van afstand kan meegenieten. Behoedzaam beginnen de broers met strooien aan de voet van de paal. De bodem kleurt al snel grijs.
Dat deze dag ooit zou komen, geloofde ik bijna niet meer. Mijn moeder als lijk, ik kon me er geen voorstelling van maken. Ze leefde zo lang dat ik haar onsterfelijk waande. Twintig jaar eenzaamheid als weduwe overwon ze en ook de corona kreeg haar niet klein. Maar een val op haar hoofd werd haar uiteindelijk toch fataal. Ik vind het erg snel om haar amper twee maanden na haar dood al 'weg te doen'. Kan nauwelijks bevatten dat ze voor altijd afwezig is. In mijn gedachten zit ze nog in het Zonnehuis, ook al heb ik haar daar na dertig uur waken toch echt haar laatste adem zien uitblazen.
'Niet alles opmaken,' roep ik naar mijn broers, 'ik wil ook nog.' Broer G overhandigt me de as van pa. Ik wil deze over het riet in het water zien te krijgen en zwiep de koker naar rechts. Omdat het geval vrij lang is en de as onderin zit, komt deze er met vertraging uit. Wanneer ik opkijk, zit de arm van broer J er helemaal onder. Hoe cliché! Uit het struweel vanwaar de schoonzussen de blooper vastleggen op hun mobiel, klinkt gelach op.
Wanneer de kokers leeg zijn, staat de betonnen paal met verticaal rood wit geschilderde bovenkant in een zee van grijs. We vegen dode bladeren over het bewijs, het is tenslotte illegaal wat we hier doen. Dan zaaien we nog wat papavers, met de geachte dat er nog iets moois kan herrijzen uit de as. Op de terugweg naar de auto's vraagt schoonzus A hoe ik het heb ervaren, zij weet dat ik het wat snel vond. 'Goed,' antwoord ik. Dit was toch gewoon een familie-uitje, waarbij we een activiteit in het bos hebben gedaan? Dit kan niet het definitieve afscheid van onze ouders zijn. Daarvoor is het een te mooie dag.