Twee-onder-een-kap aan de Titanstraat
leestijd: 6 min

Ons eerste huis was in Delfzijl-West, aan een van de lange straten achteraan die vlakbij het Damsterdiep uitkwamen. Mijn ouders waren daar gaan wonen omdat mijn pa er begin jaren vijftig de zeevaartschool had gevolgd. In de Waterstraat in het centrum had hij op kamers gewoond, hij kende het stadje al aardig en hij wou graag aan zee wonen.

Mum - mijn moeder - was ook afkomstig uit een havenstad, uit Plymouth, in het zuidwesten van Engeland. Zij kwam ook uit een zeevaartfamilie en had altijd wel verwacht ooit met een zeeman te trouwen. Het grote voordeel daarvan was dat een beetje zeeman gauw zes maanden op zee was, en daarna maar een paar weken thuis. De vrouwen waarmee Mum was opgegroeid waren allemaal getrouwd met zeelieden, zoals mijn Grandpa, en dus gewend om hun eigen boontjes te doppen. Daar waren ze ook trots op. Ook al vond Mum de bovenwoning aan de Boeierlaan in Delfzijl-West leuk, de maandelijkse huur die ervoor betaald werd was haar een doorn in het oog. Dat vond ze domweg geld over de balk gooien.

Nou had het havenstadje Delfzijl aan de zeemonding van de Eems rivier in de jaren vijftig een economische boost gekregen toen er diverse fabrieken werden gevestigd zoals de sodafabriek van de AKZO, de aluminiumsmelterij ALDEL en de kabelfabriek. De banen lagen er voor het oprapen en honderden arbeiders uit het hele land trokken met hun gezinnen naar Delfzijl toe. Om die te kunnen voorzien van betaalbaar onderdak, werd een hele wijk uit de grond gestampt aan de andere kant van het spoor: Delfzijl-Noord. Eerder stonden er een paar woningen uit de tijd van de Amsterdamse School, plus nog een stuk of wat aan het weggetje naar Uitwierde. Verder was er niets. Maar dat veranderde snel. Er kwamen grijze betonflats en lange rijen arbeidershuisjes. Het stratenplan kreeg sterrennamen, zoals de Neptunusstraat, de Saturnusstraat, de Venusstraat en de Mercuriusstraat.

Wandelend met de kinderwagen tussen al die bedrijvigheid viel Mum's oog op een paar woningen die tussen de Saturnus- en de Neptunusstraat werden gebouwd. Dit waren geen rijtjeshuizen, maar iets ruimere twee-onder-een-kapwoningen. Vier blokjes achter elkaar tussen de arbeiderswoningen aan de Saturnusstraat en het braakliggende land aan de Neptunusstraat, waarachter tussen de Amsterdamse School huizen het station te zien was. Op de bouwkavels stonden diverse twee-onder-een-kaphuizen te koop.

Toen mijn vader - op dat moment supercargo op de wilde vaart - na een lange tijd heen en weer varen tussen de diverse havens in Zuid-Amerika voor verlof weer even terug was in Delfzijl, had Mum hem snel om. Een dag later gingen ze op hun paasbest naar de AMRO-bank in de Landstraat. Mijn pa had zijn contract bij de KNSM bij zich, Mum had haar lippen extra gestift en ikzelf ging ook mee. Ik was zelfs de troefkaart, want op dat moment was ik nog een aandoenlijke baby. Meneer De Vries van de bank hoefde dan ook niet lang te twijfelen om mijn ouders een hypotheek toe te kennen van twintigduizend gulden. Daarmee kon het rechterdeel van een twee-onder-een-kap aan de Titanstraat worden gekocht. Het huurhuisje aan de Boeierlaan werd snel opgezegd.

In de twee-onder-een-kap woningen op de vier blokjes - op de toenmalige plattegrond van Delfzijl zag het viertal eruit als een ladder - vestigden zich vooral gezinnen van zeelieden, onderwijzers, boekhouders en andere functionarissen die in die dagen ook tot de middenstand werden gerekend. Dat soort dingen telden nog niet echt voor Mum. Voor haar was het belangrijkste dat het geld dat maandelijks werd uitgegeven om ergens te wonen nu ook kon accumuleren tot vermogen. Dat was erg belangrijk voor haar, want haar oma - Grandma Howard, de matriarch van mijn familie - had haar man verloren aan koudvuur ten tijde van de grote beurskrach van 1929, waardoor ze een paar maanden met vijf kinderen langs de straten van Plymouth had moeten zwerven.

Op het lege land aan de Neptunusstraat verscheen een christelijke basisschool, een kleuterschool, een bejaardentehuis, een Esso pompstation en een speeltuin die in de sfeer van de stratennamen Argo genoemd werd. Ook werden er een paar bungalows gebouwd.
Ik wist natuurlijk van niets, was nog maar een baby, op weg om een peuter te worden, en Mum was in verwachting van haar tweede zoon, mijn broer Jack.

Aanvankelijk was alles nog open op ons blokje tussen de Saturnusstraat en de Neptunusstraat. Vanuit ons huis kon je zo binnendoor lopen naar de overkant, of naar de tuin van de achterbuurman Abels. Deze gepensioneerde coasterkapitein, die vaak had gevaren op de havens aan de Botnische Golf, was nu een trossenman in de haven. Wanneer een schip aanmeerde, werd hij opgeroepen voor het vastleggen. Net als de meeste zeelui kon hij na zijn pensioen de zee nooit echt loslaten.

De tuinen achter de huizen in Delfzijl-Noord waren nooit frivool. Net als bij iedereen anders bestond de onze uit wat tegels direct bij het huis en een stuk gras. Wel had Mum daarachter een moestuin ingericht. Wat daar altijd instond, wat ook zo zou blijven in de loop der jaren, waren rabarberplanten. In Engeland was dat gedurende de Tweede Wereldoorlog een van de meest gegeten groentes. Het was erg voedzaam, wel zuur, maar dat verhielp je met wat extra zoets erop. Wat achterbuurman Abels had met de zee, dat had Mum met rabarber.

De struiken en hagen die aanvankelijk de tuinen van elkaar afscheidden zouden op den duur hoger en hoger worden en op den duur veranderen in heuse schuttingen, maar zover was het in 1964 nog niet. Kinderen konden nog onbekommerd bij iedereen door de tuin stappen, wat handig was als de voetbal weer eens te ver weggetrapt was. Ook de buren liepen zo bij elkaar naar binnen, zoals te doen gebruikelijk via de keukendeur.

In de verte, achter het huis van de familie Marré*, kon je de dijk zien die hoger en hoger werd, ondermeer met zware klei die opgegraven werd aan de binnenzijde van de dijk. Dat leeg gegraven gat in de grond zou later onze vijver worden. Ik ging er weleens spelen met mijn vriendje Cor, die in het huis naast dat van badmeester Meijer aan de Saturnusstraat woonde. Mum zorgde er dan voor dat ik een rood truitje aan had, zodat ze mij vanuit de tuin in de gaten kon houden.

* De familie Marré waren van oorsprong Hugenoten, net zoals onze eerste huisarts dokter Pylon. Veel Hugenoten waren soldaten die, eenmaal veilig in Nederland na hun vlucht uit Frankrijk, ook hier in het leger gingen dienen. Delfzijl was in die tijd - rond 1700 - een gefortificeerd vestingstadje aan de grens van het land.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bill Mensema (Delfzijl, 1960). Halve Nederlander, halve Engelsman, halve Australiër, computerprogrammeur, radiomaker, striptekenaar, rocker, naaktmodel, notulist, taxichauffeur, copywriter, columnist, maar vooral schrijver.