Op de uitvaart van Deelder zegt een dichter tegen me: 'Ik heb een hekel aan zulke massale bijeenkomsten. Er zijn te veel prikkels. Daar kookt mijn ADHD van over. Maar nu, na vijf bier en in gezelschap van aardige mensen die ik ken, gaat het wel.'
Ik herken wat hij zegt en knik instemmend. De dichter in kwestie is eind dertig en heeft twee kinderen. Een volwassen vent dus. Het is ondenkbaar dat mannen van mijn vaders generatie op zo'n manier hun mentale problemen met elkaar zouden bespreken. Waar hadden die mannen het dan over? Over hun werk, voetbal, politiek, mokkels, mooie wagens. Ook toen hoefde er geen stilte te vallen, maar ze zwegen liever als het graf dan dat ze werkelijk vertelden wat er in ze omging.
Er zijn ook twee dichters aanwezig met wie ik maar wat graag het bed zou delen. En dat hoeft niet per se tegelijkertijd of überhaupt in een bed. Het zal hoe dan ook nooit gebeuren, want ik zal nooit avances maken. En verder zie ik een dichter in een bontjas en ik zie een dichter met exact zo'n zelfde Ray Ban als Hunter S. Thompson droeg. Wat zijn dichters eigenlijk toch aanstellerige aandachtshoeren. Ik weet zeker dat ze elke ochtend glitters eten als ontbijt zodat ze de hele dag kunnen shinen.
In het condoleanceregister wil ik een paar mooie woorden van dank plaatsen aan Deelder voor alles wat hij voor me heeft betekend, maar ik heb inmiddels ook al wat biertjes op en in plaats daarvan schrijf ik 'Tot snel'. Hoe pathetisch! Gezien vanuit het eeuwig perspectief heb ik natuurlijk wel gelijk. Toch schaam ik me voor die opgetekende woorden. Zo gaat het nou altijd bij mij, zodra ik een voet buitenshuis zet, gebeurt er iets gênants; zie hier de kern van mijn literaire werk.
Ari leest voor haar vader het gedicht Maar we zouden niet vergeten dat van Bert Schierbeek voor. Ik geloof direct dat die twee enorm veel gelachen hebben. Daarna loop ik de hal uit, over de speciaal voor de gelegenheid neergelegde zwarte loper, en steek een sigaret op. Buiten is het mistig en wordt er vuurwerk afgestoken.