Het was ongeveer een uur voordat hij moest gaan. We zwegen allebei. Ik kroop in de hoek van de bank, de enorme bank die ik kocht omdat die uitgeklapt een volwaardig tweepersoonsbed vormde. Een bed waarin ik met hem mijn nachten had willen doorbrengen, in dit kleine huis boven de coffeeshop, waar het in alle kamers rook naar wiet. Het huis dat ik huurde omdat ik zo graag dicht bij hem in de buurt wilde zijn. Hij wilde in de stad blijven wonen. Nergens anders. Dat was wat hij zei. Daarom verhuisde ik naar het noorden, waarom zou ik niet? Het maakte mij niet uit waar ik woonde. Toen besloot hij om met zijn vrienden in het oude Kantongerechtsgebouw van Zuidbroek te gaan wonen. Dat was niet ver van de stad en zo kon hij toch op de fiets naar zijn werk in de koekfabriek in Kielwindeweer.
Zonder aan mij te vragen of ik het oké vond, zette hij een cd op. Hij kwam naast me zitten, sloeg een arm om mijn schouders en trok me tegen zich aan. Zacht zong hij mee. Met gesloten ogen luisterde ik. Waarschijnlijk deed hij het expres, omdat hij wist hoe zijn stem me week maakte. Ik zette mijn handen tegen zijn borst en duwde me van hem af. Ineens stopte hij met zingen. Hij wees naar de stereoset. Uit een van de basgaten van de linker geluidsbox stak een grijs snuitje. Schijnbaar ongehinderd door geluidstrillingen keek een muis met zwarte kraalogen de kamer in. Ik hield mijn adem in, ik wilde het diertje niet afschrikken. Zijn oren waren bijna doorschijnend, zo dun.
'We moeten die muziek uitzetten.' Ik tastte naar de afstandsbediening van de stereo, een dove muis leek me reddeloos verloren. 'Je kunt hem niet laten zitten,' zei hij, 'dan krijg je een plaag.' Hij stond op en liep naar de box. Alert hield de muis hem in de gaten en schoot op het allerlaatst moment terug het basgat in. Hij keek in het gat en koppelde toen de speaker af. 'We laten hem vrij in het park en daarna loop ik door naar het station.'
Ik keek naar de losgekoppelde geluidsbox onder zijn arm; als ik straks mijn muziek in stereo wilde horen, moest ik wel met hem mee om de speaker mee terug te nemen.
Vanaf mijn huis was het niet ver lopen naar het Noorderplantsoen. We liepen door tot aan de muziekkoepel, want daar brandde altijd licht. Op het gras, naast de heg, hield hij de geluidsbox ondersteboven. Er gebeurde niets. Er viel niks op de grond, er schoot geen grijs bolletje de heg in, we hoorden zelfs geen gepiep uit de box komen.
'Misschien is-tie er zonet thuis al uitgekropen,' opperde ik hoopvol. Hij schudde zijn hoofd: 'Dan hadden we dat wel gezien.' Rammelend hield hij de speaker ondersteboven en achterstevoren. Er gebeurde niets. Uiteindelijk zette hij de box in het gras, gaf me een kus en liep weg.
Ik wandelde in het donker terug naar huis, de geluidsbox onder mijn arm. Misschien moest ik een huisdier nemen. Niet een groot dier, daarvoor was het huis te klein. Een hamster of een cavia. Of een muis. Thuis zette ik de box terug en de muziek weer aan. Morgen moest ik maar eens uitzoeken wat ik allemaal nodig had voor zo'n huisdiertje. Ik pakte een glas wijn en ging languit op de bank liggen. Bij de start van het tweede nummer stak de muis zijn snuitje weer naar buiten.