Meisje van dertien achter het IJzeren Gordijn
leestijd: 6 min

Het was in het vroege voorjaar van 1985 en ik was dertien jaar, een meisje dat op een jongetje leek, met een scheve bril en haar dat te lang was om kort genoemd te worden maar dat zeer zeker ook niet lang was. Een zeer non-descripte lengte. Ik voelde me als mijn haar: vlees noch vis, nergens helemaal thuis, al was ik vast niet veel ongelukkiger dan andere dertienjarigen.

Hoe het zo was gekomen weet ik niet, maar ik zou met twee mij volslagen onbekende volwassenen meerijden naar Praag, toen nog niet hip en bruisend en wel grauw en deprimerend. Het was de bedoeling dat ik bij familie zou logeren en mijn oudtante, de zus van mijn opa, ging bezoeken. Deze mij tevens onbekende dame lag op sterven. Wie deze reis en de invulling ervan had bekokstoofd, is mij tot op de dag van vandaag onduidelijk, maar achteraf kan ik wel het een en ander invullen. Mijn moeder, gevlucht uit datzelfde Praag in 1968, mocht het land niet meer in en via mij kon ze zo toch afscheid nemen van haar tante. Het klinkt geloofwaardig, toch? Of misschien wilde ze graag dat ik haar tante Lilka, zei het eenmalig, eens zou ontmoeten. Geen woord Tsjechisch sprak ik, oké, misschien zestien woorden, en geen enkel familielid daar in den vreemde had ik ooit ontmoet, dus wat kan er misgaan, moeten mijn ouders hebben gedacht.

De man met wie ik meereed was een dienstweigeraar die bij mijn stiefvader op het architectenbureau zijn vervangende dienstplicht deed, een jonge vent nog, en de vrouw was zijn vriendin. Al bij het instappen was voor mij duidelijk dat deze reis hun eerste samen was. Zelfs zonder enige ervaring in de liefde kon ik vaststellen dat het voortdurende geklit, de verliefde, wellustige blikken en het grijpen en graaien dat schaamteloos voor mijn ogen plaatsvond hier uitingen van waren. Ik denk dat mijn nog niet helemaal ontloken puberteit zich uit pure schrik na deze autorit nét even wat langer dan nodig ergens binnenin mij heeft verstopt. Het was niet te doen voor dit meisje van dertien, ik benadruk het graag even zodat u niet denkt dat ik maar wat bazel. De hele reis met die onbekende geile apen naar die onbekende stad met al die vreemde familieleden waar ik niet mee zou kunnen praten, ik denk niet dat ik het zonnetje ver van huis ben geweest.

Bij de eerste Raststätte liepen zij weg zonder naar mij om te kijken en waar vond ik ze terug? Inderdaad, ik vond ze terug tegen de wasbak in het damestoilet, verstrengeld als een pulserende klimop. Bij de volgende pitstop was het raak bij zo'n kauwgomballenautomaat, waar ik nog net kon zien hoe hij een plastic ring voor haar had weten te scoren die hij vervolgens om haar stomme vinger schoof. Ik haatte het. Haatte haar omdat ik haar nep vond doen, met haar kirrende stemmetje en haar maniertjes en haar stomme plastic nepring. Hem omdat hij zich zo overdreven haantjesachtig gedroeg terwijl duidelijk was dat ie de zachtmoedigheid zelve was. Waarom stelden die twee zich zo aan? Ik wist het niet en toch ook weer wel. Als dit verliefdheid was dan hoopte ik daar tot in het einde der tijden van verschoond te blijven.

Jarenlang heb ik gedacht dat de ongemakkelijkheid die ik toen voelde wel jaloezie geweest moest zijn. Dat was de enige verklaring voor mijn afgrijzen, iets anders kon ik niet verzinnen. Tot ik zelf kinderen van dertien kreeg die bij elke uiting van hormonale affectie (in boeken, films of gewoon op straat) vol plaatsvervangende schaamte onder hun trui probeerden te kruipen. Misschien was het dan tóch geen jaloezie, misschien was het dat ongemakkelijke gevoel van geconfronteerd worden met openbare uitingen van grotemensengeflikflooi waar je van weet dat het bestaat en ook waar het toe kan leiden - het zou zelfs zo maar kunnen dat je op een onbewaakt moment je gedachten er wel eens over had laten gaan, die ene jongen uit de klas boven je die steeds maar terugkwam in je dagdromerij, maar allejezus laat het niet te dichtbij komen, zulke dingen zijn om te denken en niet om te doen.

In Praag bij de familie voelde ik me verloren. Ik kon ze inderdaad niet verstaan. Twee volwassenen spraken Engels maar veel beter werd het er niet door. Ik snapte niet waarom de mensen aan me plukten en friemelden alsof ik een porseleinen pop uit China was of beter nog: van een andere planeet kwam. Ja, ik had andere kleren aan en kwam ergens anders vandaan, maar hou je handen gewoon thuis. Van het bezoek aan de oude vrouw op haar sterfbed kan ik me alleen nog herinneren dat ze mijn hand aaide met haar uitgemergelde hand en me 'Haničko' noemde, de voornaam van mijn moeder en dat ze op mijn opa leek, maar hoe dit kwam was ik alweer vergeten. Ik had nog nooit ergens zo graag weg gewild.

Tot overmaat van ramp bleek mijn wegwerpcamera, een cadeautje van mijn ouders voor op deze reis, plots helemaal vol te zitten. Iemand had hem blijkbaar uit mijn tas gehaald, als een dolle op knopjes geklikt en weer terug gestopt. Mijn tante troostte mij en zei dat een van haar dochters het waarschijnlijk had gedaan, maar dat ik het hen maar niet euvel moest duiden: ze hadden nog nooit zoiets vreemds als een wegwerpcamera gezien hier achter het IJzeren Gordijn.

Voor de nichtjes had ik kiwi, mango en ananas meegenomen. De cadeaus werden enthousiast in ontvangst genomen, maar na de ananas kwamen de tranen. 'Ik ben een beetje boos op je' zei het jongste nichtje. 'Ik eet nu het lekkerste dat ik ooit at, maar ben verdrietig omdat ik waarschijnlijk nooit meer zoiets lekkers als ananas zal eten. Ik wou dat ik het nooit had geproefd!' Snikkend rende ze de kamer uit.

Bij thuiskomst liet ik de foto's in de wegwerpcamera ontwikkelen. De schuldige wildschietster (wederom het jongste nichtje) had zichzelf, de kamerplanten, haar oren, haar opengesperde ogen en haar opgetrokken neusgaten zeer kunstig in beeld weten te brengen. Voor het eerst sinds mijn vertrek naar Praag kon ik weer soort van lachen, maar om nou te zeggen dat mijn eerste kennismaking met het land van mijn ouders een geslaagde was geweest...

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bronja Prazdny (Groningen, jaren ‘70) is schrijver, journalist en kind van Tsjechoslowaakse vluchtelingen, maar verstaat en spreekt de taal van haar ouders niet (meer). Schreef hierover in haar debuut 'Verloren Taal' (Nieuw Amsterdam, 2016). Schreef ook 'Vrouwen met Autisme', een serie portretten van autistische vrouwen, dat (bijna) aan de achtste druk toe is.