Om beter te worden, wandel ik iedere morgen. Ik loop hetzelfde rondje langs het Van Starkenborgh-kanaal tot aan de Noordzeebrug, linksaf de Curaçaostraat door en dan via het park naar huis. Ik vertrek altijd om dezelfde tijd: zodra Zoon naar school is gerend. Het is een eenzaam rondje, ik kom zelden iemand tegen. Behalve hem. Hem zie ik iedere morgen op zijn balkon staan. Zijn onderarmen leunen op de geel geschilderde metalen buis, die dienstdoet als balkonhek. Hij is te lang om dat rechtopstaand te doen, waardoor zijn bovenlichaam licht naar voren helt. Zijn geelwitte haar is ongekamd, zijn gezicht rimpelig als een stuk vloeipapier dat eerst als prop verfrommeld is en daarna weer werd gladgestreken. Zijn handen, bespikkeld met levervlekken, liggen losjes over elkaar. Een zelf gedraaide sigaret plakt aan zijn onderlip. Zo nu en dan inhaleert hij diep en blaast blauwgrijze rookwolken uit. Hij tuurt van onder borstelige wenkbrauwen in de verte, kijkt uit over het kanaal, daar waar het water splitst in het Westerwijtwerdermaar.
Het maar is een term uit het Gronings dialect. Het betekent waterloop. Het woord 'maar' kennen we in het Nederlands vooral als voegwoord. Wanneer je twee zinnen samenvoegt en maar als voegwoord gebruikt, verandert dat de betekenis. Alles voor het woord 'maar' transformeert. In dit geval transformeert het uitzicht op het industriële kanaal, vanwege de variëteit aan woonboten in het maar, naar een gemoedelijk en huiselijk panorama.
Hij draagt nooit een jas, altijd een donkerblauwe schipperstrui. Het maakt niet uit hoe koud het is. Misschien heeft hij altijd gevaren en is hij daarom na zijn pensionering aan het water gaan wonen. Zijn de rimpels in zijn gezicht het gevolg van het in weer en wind buiten zijn. Heeft hij met vereelte handen touwen vastgesjord en het dek geschrobd. Of was zijn blik scherp en precies, zodat hij zijn schip soepel door smalle kanalen en onstuimige rivieren kon manoeuvreren.
Iedere morgen wens ik hem goedemorgen. Meestal beweegt hij dan bijna onmerkbaar, knippert heel even in mijn richting en bromt iets onverstaanbaars terug. Daarna staart hij weer in de verte, blauwgrijze rook uitademend. Misschien weet hij wel dat ik iedere morgen, zodra ik de flat zie, kijk ik of ik hem zie staan. Altijd eerst zijn handen met de bruine vlekjes, en daarna een pluk geelwit haar.
Dat ik iedere morgen mijn pas vertraag om het moment te verlengen dat daar, tijdens mijn wandeling, iemand is. Iemand wiens routine de mijne kruist, met wie ik een moment samen ben. Maar waarschijnlijk tuurde hij al rokend over het water voordat ik ziek werd. Bromt hij, omdat hij niet onbeleefd wil doen. Natuurlijk staat hij niet te wachten totdat ik langs zijn balkon loop. Hij kijkt echt niet om kwart over acht op de klok om een plukje shag in een vloeitje te leggen zodat hij er alvast een sigaretje van kan draaien. Wacht dan ook niet nog vijf minuten voordat hij naar buiten stapt, zodat hij klaarstaat zodra ik langskom. Hij weet helemaal niet dat ik besta.
Ook vandaag maak ik mijn wandeling, hetzelfde rondje om dezelfde tijd. Vandaag moet ik huilen, maandenlang opgespaard verdriet drupt ongewild naar buiten. Ik hou er niet van om in het openbaar te huilen, alleen lukt vandaag het groothouden niet. Ik ben moe en gefrustreerd dat beter worden zo lang duurt en zat van de zoveelste grijze lucht die de dag nauwelijks van de nacht laat onderscheiden. Zodra ik bij de flat ben, en zijn gevlekte handen en een pluk geelwit haar zie, knipper ik mijn tranen weg. Dat doe ik niet voor hem, want hij weet immers niet dat ik besta. Ik doe het voor mij. Omdat ik de routine niet wil doorbreken, omdat ik toch dat moment samen wil voelen. Mijn goedemorgen is zacht en iel, al lukt het me wel om naar hem te glimlachen. Net als iedere morgen staat hij daar over het maar uit turend, de sigaret op zijn onderlip. Net als iedere morgen knippert hij in mijn richting, klaar om zijn onverstaanbare reactie te brommen.
Maar vandaag komt hij ineens in beweging, gaat rechtop staan, draait zijn hoofd naar me toe. Hij knippert niet alleen, hij kijkt me echt aan. Ik vertraag mijn pas en kijk terug. Het lukt me niet om te verhinderen dat er alsnog een traan over mijn wang loopt. Een moment blijft hij in dezelfde houding naar me kijken. Dan pakt hij zijn sigaretje tussen duim en wijsvinger van zijn lip, gaat rechtop staan, en zegt: 'Dag lieverd'.