Kemphaan
leestijd: 6 min

Mijn schoonmoeder behield heel lang, tot ver in haar tachtigste, haar blonde haar. Dat had ze nog steeds toen we haar uit het verzorgingshuis haalden voor een uitstapje. Het bleek de laatste keer te zijn dat we zoiets deden, maar dat hadden we toen natuurlijk niet door. De verzorgsters stonden vrolijk lachend klaar met de rolstoel, waarin Moeder wat onrustig om zich heen keek. Haar blonde vlecht lag weldadig over haar schouder.

'Mam, we gaan een ijsje eten op De Kemphaan', zei mijn vrouw, 'en daarna maken we een wandeling in een prachtig natuurgebied'.
'We kunnen toch ook gewoon op mijn kamer theedrinken?', zei mijn schoonmoeder.
Aan de kopjes waaruit we moesten drinken kleefden altijd kleine versteende stukjes voedsel, harde pulkjes van iets wat ooit zacht was geweest, dat uit een mond kwam en onverwijderbaar was.

'Even weg uit dat benauwde verzorgingshuis, hè mam?', zei mijn vrouw, toen we mijn schoonmoeder eindelijk in de auto hadden weten te proppen en we eenmaal onderweg waren. 'Even wat anders om naar te kijken.'
Mijn schoonmoeder keek niet naar buiten.
'Hoe lang ben ik nu alweer alleen?', vroeg ze.
'Vijf jaar', berekenden wij.
'Het lijkt wel een eeuwigheid.'

Vlak na de oorlog heeft ze Bertus leren kennen. Zij was tot haar huwelijk onderwijzeres en Bertus leerde voor dominee. Beiden hadden niet voor hun beroep gekozen. In die tijd deed men wat nu eenmaal moest, men deed nooit wat men wilde. De dood van Bertus aanvaardde ze gelaten. Toch beweerde ze de laatste tijd steeds vaker dat een weduwe gemiddeld niet langer dan vier jaar de gestorven echtgenoot overleefde.

'Hoe gaat het met het schrijven?', vroeg ze.
'Goed,' zei ik en ik somde een paar projecten op die ik onder handen had.
'Ik had ook willen schrijven, ik had er wel talent voor, maar geen tijd.'
Dat vertelde ze vaker. Kinderboeken had ze willen schrijven, in de trant van Bruintje Beer of Kabouter Piggelmee.
'Of Tom Poes?', vulde ik aan, als liefhebber van het werk van Marten Toonder.
'O gat nee. Veel te onwerkelijk allemaal.'
'Heeft u het nooit geprobeerd?'
'Jawel, maar ik heb alles weer weggegooid, want als het kerkvolk door zou krijgen dat ik boeken schreef, zou dat voor Bertus heel lastig worden. Eén keer mocht ik op mijn achttiende een verhaaltje voorlezen voor de plaatselijke radio. Ze zeiden allemaal dat ik talent had, maar je weet wat dat betekent als ze dat zeggen tegen een jonge blonde blom van achttien.'

'Kijk hoe het zilverschoon bloeit,' zei mijn vrouw.
Het landschap van de jongste polder leek nog wat verbaasd dat de zee was verdwenen. Er bloeide vooral koolzaad, optimistisch en geel.
'Die polder had er nooit moeten komen,' zei mijn schoonmoeder. 'Ze hebben de visserij de nek omgedraaid.'
'Ben je van plan de hele tijd negatief te blijven?', vroeg mijn vrouw.
'Wat is er negatief aan de waarheid?', zei mijn schoonmoeder.
'Je kunt ook naar de mooie dingen kijken. Kijk nou naar die koolzaadvelden. En de blauwe lucht erboven'
'Ik heb geel altijd de lelijkste kleur gevonden.'
In de verte zinderde een wit.

We reden De Kemphaan op, een jong natuurgebied bij de jonge stad Almere en parkeerden de auto bij het pannenkoekenrestaurant.
'Hier verkopen ze vast ijsjes,' zei mijn vrouw.
'Toch vooral pannenkoeken', zei mijn schoonmoeder.
'Waar pannenkoeken zijn, zijn ook ijsjes,' zei mijn vrouw. 'Eerst eten we een ijsje, daarna maken we een fijne wandeling. De natuur is hier prachtig. Kijk naar die wilgen. En kijk daar, een buizerd.'

Ik haalde de rolstoel uit de achterbak en vouwde die voor haar uit. Mijn schoonmoeder weigerde erin plaats te nemen. Ze zette haar tas in het zitgedeelte en duwde de rolstoel tergend langzaam voor zich uit.
'Straks zijn de pannenkoeken op,' zei mijn vrouw.
'Ik ga geen pannenkoeken eten,' zei ze. 'Ik heb in mijn leven genoeg pannenkoeken gebakken.'
Ze is moeder geweest van vijf kinderen. Ze heeft het fijn gevonden om zwanger te zijn, de rest kon haar gestolen worden. De kinderen kwamen min of meer goed terecht, al hadden ze allemaal te maken met psychische problemen. Mijn vrouw heeft de dans ontsprongen tot ze moest mantelzorgen.

Het pannenkoekenrestaurant was leeg. De zaken gingen niet goed. Het meisje dat ons moest bedienen was een lange tijd bezig met de administratie. Toen ze daarmee klaar was en ik in staat was haar blik te vangen kwam ze naar ons toe en vroeg waarmee ze ons kon helpen.
'Doe maar een pannenkoek,' zei mijn schoonmoeder.
'We willen eigenlijk een ijsje,' verbeterde mijn vrouw.
'Ik wil wel een pilsje,' zei ik.
'We zijn hier voor een ijsje,' zei mijn vrouw.
'Helemaal goed,' zei het meisje. Meisjes in restaurants zeggen altijd 'helemaal goed'.
Mijn schoonmoeder sloeg haar blonde vlecht achterover en likte met brede uithalen van een verbazingwekkend lange tong van haar chocoladeijsje.
Mijn vrouw likte niet, ze nam kleine hapjes en hield ondertussen mijn schoonmoeder scherp in de gaten.
'Als je niet wil dat ik mors, had je niet over ijsjes moeten beginnen,' zei mijn schoonmoeder.
'Ik zei niks,' zei mijn vrouw.
'Het is voor iedereen beter als ik maar snel doodga,' zei mijn schoonmoeder, alsof zij ieders gedachten kon raden.
'Kijk nou eens, wat een mooi gezicht,' zei mijn vrouw, terwijl ze naar buiten wees, 'die meeuwen daar in de lucht'.

Ik excuseerde me en liep naar het toilet. Daar haalde ik uit een speciaal doosje, waar ooit onze trouwringen in hebben gezeten, twee paddenstoelen, die ik met een beetje water doorslikte.

2

Toen ik terugkwam had mijn vrouw al betaald en begaven zij en mijn schoonmoeder zich naar de uitgang. De zon lichtte haar blonde haren majesteitelijk op.
Ze waren aan de verfrissende wandeling in de natuur begonnen.
Over een slootje had een architect een gebogen bruggetje bedacht, zoals in de Amsterdam. Onder dit bruggetje konden schepen noch boten varen. Het boog om puur decoratieve redenen. Voor mijn schoonmoeder was het bijna een onneembare hindernis.
'Ik help u er wel overheen,' zei ik.
'Geen sprake van,' zei mijn schoonmoeder, 'ik kan zelf lopen.'
'Maar mam, je spierziekte', zei mijn vrouw.
'Ik doe het zelf,' herhaalde mijn schoonmoeder, 'ik ben nog niet dood.'

De minieme stappen die mijn schoonmoeder maakte kostten haar evenveel tijd als vroeger vele lichtvoetige kilometers. Mijn vrouw had er al gauw genoeg van en haalde alvast de auto.
'Blijf je zo lang even bij haar?'
Er kan een enorme uitgestrektheid in de tijd zitten. Sommige momenten vliegen voorbij, andere duren een eeuwigheid en vooral die maken van kleine gebeurtenissen ware openbaringen.
'We waren jong in de oorlog,' zei mijn schoonmoeder. 'Bertus moest naar Duitsland om bommen te maken. Hij kreeg haast geen eten. Hij was een menselijk schild in een wapenfabriek, toen die aan het eind van de oorlog door de geallieerden werd gebombardeerd. Had hij moeten overleven? Ik weet het niet. Oud worden is waardeloos. Dat mensen wegvallen is waardeloos, maar oud worden is het ergst. Ik wou dat ik, al was het maar voor even, uit de hel van dit lichaam was bevrijd.'

Ik weet niet precies of ze dat laatste heeft gezegd, in ieder geval verscheen er een duistere wolk boven ons, die de vorm aannam van een geweldige kwal. In plaats van dat het van vorm veranderde, bleek het een wolk te zijn die ademde, en waar bliksems als kleine bloedbanen doorheen flitsten. Daaruit werden we een tentakel gewaar die langzaam maar zeker naar ons reikte.
'Dat ziet er vreemd uit,' zei ik.
'Och,' zei mijn schoonmoeder, die eventjes opkeek van haar tergend trage wandeling, 'opgepikt worden door buitenaards leven is het ergste niet.'

Het volgende moment bevonden we ons in een totaal andere ruimte en tijd. Ik zag doorschijnende octopus-achtige gedaanten hoffelijk om mijn schoonmoeder zweven. Zij leek zich nergens over te verbazen en deelde op een luid piepende toon, die ik nog nooit eerder van haar had gehoord, bevelen en complimenten uit. Voor een deel moest de conversatie ook ultrasoon zijn geweest of gevoerd worden met licht en geur, want ik zag de haar omringende wolkachtige formaties met eerbiedige kreten reageren op onwaarneembare signalen. Het blonde haar van mijn schoonmoeder gloeide, haar huid kreeg een gezonde kleur. Ik werd gedoogd in haar hofhouding en kreeg dezelfde rang als die van de slangen, die een geprivilegieerd bestaan hadden in die wereld, waar geen tijd gold en dus ook geen ambitie. Om eerlijk te zijn had ik het naar mijn zin en ik had een tot afgoderij grenzende bewondering voor mijn schoonmoeder. Ik werd omringd door een bedwelmende vorm van liefde, een liefde die ik ook van binnen voelde en ook ik ervoer voor het eerst wat het was: geluk. En het geluk was, ik kan het niet anders zeggen, normaal.

Wat betreft de tijd, ik had totaal geen idee van tijd, het kon een eeuwigheid zijn maar ook een fractie van een seconde. Het deed er niet toe. Helaas raakten de paddenstoelen uitgewerkt en waren we tot mijn verbazing nauwelijks bovenaan het bruggetje beland.
'En dan nu de afdaling,' zei mijn schoonmoeder. Ze was niet onder de indruk van de afgelopen bizarre periode, naar ik aannam omdat ze die vaker meemaakte.

Mijn vrouw wachtte naast de auto op ons. Ze had de wagen enkele meters van het bruggetje gezet en had niets van onze avonturen gemerkt.
'Oud worden is aan mij niet besteed,' zei mijn schoonmoeder.
'Ik weet het,' antwoordde ik.
Toen we eenmaal reden was de zon tot vlak boven de horizon gezakt, als een bol aardbeienijs.
'Kijk', zei mijn vrouw, 'kraaien op het land, op dit uur van de dag.'
Mijn schoonmoeder keek niet. De zon deed haar blonde haar opgloeien tot een diepe koperkleur.

Ik heb haar daarna maar één keer gezien. Ze lag in haar kist. Haar haren waren grijs geworden.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Jan Veldman (Doodstil, 1959). Theaterauteur, liedjesbakker, podiumbeest. Bier, jenever, zware shag. Leugenaar. Woonachtig in het westen des lands.