José
leestijd: 6 min

Deze week overleed onze vriend, Dwarsstraat-oprichter, redacteur en corrector José Cutileiro. Waarschijnlijk was je dat niet ontgaan want, pr-man als hij was, heeft hij zelf uitgebreid verslag van zijn ziekte en sterfbed gedaan. José was erg trots op Dwarsstraat en heeft er alles aan gedaan om er, ondanks zijn malaise, een succes van te maken. In zijn wilsbeschikking heeft hij aangegeven dat hij graag wil dat de site blijft bestaan. Hij heeft er zelfs geld voor nagelaten. Dus: lezers blijf lezen en schrijvers blijf schrijven.

Bert Hadders, Ton Ensing en Marc Knip

---

Jose.jpg

© Sieto Kiewiet


We waren vrienden. Sinds 1980. Ik was pas de Veenkolonies ontvlucht en leerde hem kennen via een studiegenoot. José was een paar jaar ouder, had filosofie gestudeerd en woonde in een kamer in de Tuinstraat. Over de merkwaardige bewoners van dat huis valt een boek te schrijven, maar laat ik me beperken tot José. In zijn niet al te ruime kamer stonden twee fauteuils, een hoogslaper en een keukenblokje. De vloer lag bezaaid met kranten, zodat er niks meer zichtbaar was van een eventuele vloerbedekking. In de hoek stond een enorme stapel lege pizzadozen en in de gang een lange rij lege beugelflessen. Orde in de chaos.

Het beviel me in die kamer. Er werd gepraat, gedronken, geblowd en naar muziek geluisterd. José was muzikaal niet eenkennig en we draaiden ouwe soul, XTC, the Db's, Velvet Underground, Pere Ubu, country en The Beatles. Hoewel onze smaken overlapten, brak er steevast een verhitte discussie uit als de plaat was afgelopen. Wat voor mij het hoogtepunt van een elpee was, vond hij helemaal niks en zijn favoriet was meestal het nummer dat mij het minste aansprak.

Ik kan me trouwens niet herinneren dat we in al die jaren ooit ruzie hebben gehad over dingen als politiek, religie of andere bijzaken.

Hij leerde mij analytisch luisteren. Wees me op intro's, akkoordenovergangen en harmonieën en liet me zien hoeveel akkoorden er waren die je met één vinger kunt spelen. Zelf schreef hij ook fantastische popsongs. Ik was er zo van onder de indruk dat ik, toen ik eenmaal zelf een band had, drie nummers van hem op het repertoire nam.

Een tijdje probeerde hij het als solo-artiest onder de naam Slow Joe. Hoewel hij in het dagelijks leven niet betrapt kon worden op veel uiterlijk vertoon - hij droeg jarenlang dezelfde wollen trui - stapte hij als artiest nooit zomaar het podium op. Als Slow Joe verscheen hij op de bühne met een blauwe denim-pet met een klep van wel veertig centimeter op zijn hoofd. In die klep zat, heel handig, een vakje met een rits waarin je je geld, plektra en andere dingen van waarde kon bewaren. Die petten werden gefabriceerd door een stamgast van De Smederij, een kroeg verderop in de straat, waar we vaak zaten.

Daar onstond uit een sessie ook zijn volgende muzikale project: de zwaar ondergewaardeerde cajunband Cochon Bleu. Zestien jaar lang speelde José daarin de bas. Na honderden optredens in binnen- en buitenland en een aantal met lof overladen platen verliet hij de band. Wat er precies mis ging weet ik eigenlijk niet. Dat ik vervolgens de overgebleven leden in mijn eigen band inlijfde zal hem niet lekker gezeten hebben. Toch heeft hij me dat nooit voor de voeten geworpen.

Dat Cochon Bleu nooit echt doorbrak had natuurlijk ook te maken met het feit dat ze in het Frans zongen. En dan ook nog in een onverstaande Louisiana-variant... in Groningen... Eens keek ik met een Franse vriend naar hun optreden. Na vijf nummers vroeg hij in welke taal ze eigenlijk zongen.

Ik reisde een tijdje met ze mee als geluidsman en bezocht ze ook tijdens hun maandlange residentie in een mafia-bar met gouden deurknoppen in Albufeira, Portugal. Het was aan het eind van het seizoen en ondanks dat er de hele dag een vliegtuig met reclamesleep ('Tonight... Cochon Bleu!') boven het dorp vloog waren de bezoekers meestal op een hand te tellen. Dat belette de bareigenaar niet de jongens te dwingen elke avond van 8 tot 2 op te treden. Terug in Groningen speelden ze als duivels.

José was het kind van Portugese ouders die gevlucht waren voor het toenmalige fascistische regime in Portugal. Ze scheidden toen José nog jong was. Zijn moeder hertrouwde met een andere Portugees en vestigde zich in Nederland. José sprak met veel liefde over zijn 'stief'-vader. De relatie met zijn biologische vader leek gecompliceerder. Die heette ook José Cutileiro en was ambassadeur in o.a. Angola en Brussel. In de jaren negentig was hij betrokken bij de vredesonderhandelingen in voormalig Joegoslavië en als zodanig regelmatig te zien op de voorpagina's van kranten en op het Journaal. Soms waren de camera's op de hotelkamerdeur gericht waarachter de onderhandelingen plaatsvonden. Als José zijn vader aan de telefoon had, kwam hij soms naar buiten om het journaille te melden dat er niks te melden was en keek hij even in de camera's. Voor José.

Een tijd lang was José gastheer voor de biologen-borrel in de roemruchte Benzinebar. Hij huurde mij wel eens in als barkeeper. Zelf draaide hij dan de plaatjes. Die biologen konden enorm feestvieren. Hoogtepunt van de avond was het zogenaamde kruksurfen. Op de klanken van de Treble Spankers klom de hele goegemeente op een barkruk, tafel of gewoon op de bar en 'surfde' alsof het leven er vanaf hing. Links en rechts flikkerden er dan biologen uit de lampen. Een tafereel waar José enorm van genoot.

José was vanaf het begin lid van de Songclub en is dat tot het einde toe gebleven. Eigenlijk was hij ook een van de redenen voor de oprichting. Ik had gewoon zin om weer eens zo'n fijne popsong van hem te horen. Zijn enige solo-plaat 'Pupil Of Pop' staat vol oorwurmen. Wie nog een hit wil, heeft ze voor het uitzoeken.

José was niet van de straat en had een IQ van honderdzestig. Bij het arbeidsbureau was hij echter vanwege zijn achternaam in de bak onbemiddelbaar terechtgekomen en zoals zovelen van onze generatie leefde hij in die jaren in afwachting van het einde der tijden van de Bijstand. Later begon hij het tekstschrijfbureau IntroText en schreef voor de Uitloper, diverse theatermagazines en deed de pr voor het Take Root-festival. Bij de laatste editie daarvan stond hij, nadat hij al flink ziek was geweest was, nog te flyeren bij de ingang. Voor het bijwonen van de optredens was hij al te moe.

Een groot geluk voor José is zijn vriendin Anne geweest. Zij schonk hem Aymon en vond een manier om het leven met deze intrigerende, lieve maar niet gemakkelijke man te delen. De laatste maanden waren ze met z'n drieën. Vanwege corona kwam er niemand over de vloer. Dat moet een bijzondere tijd geweest zijn voor zowel Anne en Aymon als José.

Toen ik José leerde kennen was hij 21, een paar jaar ouder dan zijn zoon Aymon nu is. Als je wilt weten hoe José er toen uitzag, hoef je maar naar zijn zoon te kijken. Nu, veertig jaar later is het voor José voorbij. De laatste keer dat ik hem zag was in het ziekenhuis, een dag voor de lockdown. Toen ik het een beetje te kwaad kreeg, zei hij: 'Ach, jij gaat ook gewoon een keer dood, hoor'. Hoewel we nooit erg fysiek geweest waren hadden we nu wel de behoefte om elkaar te omhelzen. Aangezien hij in quarantaine lag en ik net uit New York kwam, hebben we dat maar niet gedaan. Het voelde als een afscheid. De maanden daarna liep ik 's avonds langs zijn huis en zwaaide. Meestal waren de gordijnen dicht.

---

Er valt nog zoveel te vertellen. Er gebeurt veel in veertig jaar en hoe langer ik er over nadenk, hoe meer gezamenlijke geschiedenissen me te binnen schieten. Inmiddels ben ik ruim over de duizend woorden en ik verwacht ieder moment een telefoontje van José. Of het niet wat korter kan?

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Bert Hadders (Tweede Exloërmond, 1962) is voormalig circusdrummer, poffertjesbakker en putjesschepper. Hadders schrijft liedjes in het Veenkoloniaal Drents. Op zijn naam staan meerdere klassiekers in de Nedersaksische streektaalmuziek. Soms schrijft hij in het Nederlands. Meestal korte verhalen. Foto: Robert van der Molen.