1982. Mijn vader was ambassadeur van Portugal in Mozambique en ik besloot hem op te gaan zoeken. Ik boekte de vluchten zodanig dat ik daar zeven weken zou zijn. Erg lang, zo lang had ik nog nooit verbleven bij mijn vader, die mijn moeder en mij had verlaten nog voordat ik een jaar oud was. Ik wist niet of ik het zo lang ging uithouden in zijn gezelschap, maar dit was tenslotte een mooie gelegenheid om vanuit een gerieflijke thuisbasis eens flink rond te reizen in zuidelijk Afrika. Dus ik zou zeker niet de hele tijd op zijn lip zitten.
Na een lange vlucht die rond middernacht begon in Lissabon, arriveerde ik bijna twintig uur later in de vroege avond op de luchthaven van hoofdstad Maputo. Pa haalde mij af in gezelschap van zijn toenmalige Zweedse echtgenote en ambassadechauffeur Senhor Alves. Ik werd door Alves weggeplukt bij de vliegtuigtrap en zonder verdere formaliteiten - visum noch paspoort werd gecontroleerd - naar de VIP-ruimte geloodst. Vandaar gingen we rap in de zwarte Mercedes. Het diner dat erop volgde was copieus en werd voorafgegaan door flinke bellen whisky met ijs. Het maakt niet zoveel uit waar diplomaten zijn gestationeerd, ook al wonen ze in een straatarm land als Mozambique, de levensstandaard van wie rondrijdt met een CD-nummerbord is comfortabel.
De Portugese ambassade was gelegen op een schiereiland in het zuiden van Maputo. Daar bevonden zich ook alle andere ambassades. Voor de veiligheidsfunctionarissen van het toen communistische Mozambique was dit makkelijk te controleren.
Al op de eerste dag werd mij duidelijk dat mijn verblijf anders zou gaan verlopen dan ik mij had voorgesteld. 's Ochtends maakte ik een wandeling in de buurt van de ambtswoning en werd na een paar honderd meter al vriendelijk doch beslist tegengehouden door militairen. De diplomatenbuurt was afgeschermd, gasten van de regeringen die hun buitenposten op het schiereiland bewoonden werden niet geacht zonder toestemming of begeleiding zomaar de stad in te lopen. Teleurgesteld sukkelde ik terug naar de ambtswoning. Tot zover het ontdekken van Afrika, het rondreizen in dit intrigerende deel van de wereld.
Gunilla, de Zweedse echtgenote van pa, hing inmiddels verveeld rond bij het privézwembad. Daar plofte ik neer in een strandstoel. Even na twaalven verscheen ook pa bij het zwembad. Hij lunchte altijd thuis, het was nog geen kilometer van het ambassadegebouw. Voor de lunch namen Gunilla en hij, en nu ik dus ook, een stevige bel whisky met ijs, meestal twee en soms drie. Dan volgden twee gangen, waarvan één de grote schaal vol gamba's was die ambassadekok Lourenço voortreffelijk grilde en voorzag van zelfgemaakte sauzen om van te smullen. Mozambique stond aan de rand van de financiële afgrond maar uit de Indische Oceaan was er een overvloed aan gamba's. Niet zoals wij ze hier gewend zijn, deze waren als croissants zo groot.
Kok Lourenço, gitzwart en immer breed lachend, en chauffeur Alves, een blanke Mozambikaan met Portugese wortels, waren de gangmakers van de Portugese representatie in Maputo. Beiden sjacheraars, zij kenden de weg in de stad en wisten in de grote schaarste en armoe waarin Mozambique verkeerde te zorgen voor de mooiste groenten, benzine voor de auto, verantwoord drinkwater. Verder werkten er nog twee bedienden, een echtpaar afkomstig van de Shosa-stam, beiden door koloniale invloeden bekeerd tot het protestantisme en levend in streng calvinistische soberheid. De laatste bewoner van het Portugese deel van de compound was Caligula, de moddervette gecastreerde knaloranje kat die Pa en Gunilla hadden meegenomen uit de vorige standplaats Straatsburg en die in vele opzichten het epicentrum vormde van hun verder kinderloze leven.
Aldus fladderde ik mijn verblijf wat door in Mozambique. Tweemaal daags van zwembad naar whisky naar gamba's. Hoogtepuntjes waren enkele tochtjes waarbij ik met Alves in de Mercedes mee mocht op struintochten langs markten en betrouwbare achterdeuren, en hij mij enkele mooie dingen in de miljoenenstad Maputo liet zien. Zo staat daar het allereerste prefab huis ter wereld, in de 19de eeuw ontworpen door Gustave Eiffel. Ik bezocht een platenzaak en kocht een paar singletjes, waaronder van The Movers.
's Avonds was er af en toe afleiding. Het diplomatencorps gaf met regelmaat diners en feestjes waarbij de confrères werden uitgenodigd en ik mocht mee. De tweede lading whisky en gamba's werden dan elders genuttigd. Het moet op zo'n avond zijn geweest dat ik Joan Woods ontmoette, een medewerkster van de Britse ambassade die niet veel ouder was dan ik en voor wie ik een acute crush opliep.
Joan was net als ik geïnteresseerd in culturele zaken, hield van moderne muziek in het algemeen en van The Stranglers in het bijzonder. Dat vond ik intrigerend, het was niet wat ik verwachtte van een diplomate. Die zijn in het beste geval gecharmeerd van Mozart en Bach maar doorgaans niet vies van een potje dixieland of andere banale music for the millions. Er volgden meer diners. Joan en ik zochten elkaar dan op en lulden tot bijna iedereen alweer was vertrokken.
Na een poosje vatten de Britse schone en ik het plan op om te proberen een concert te bezoeken. Maputo had een grote schouwburg waar soms wat te doen was en een concert van The Movers was aangekondigd. Daar had ik dus inmiddels een paar singletjes van. Dacht ik. Heel leuke Zuid-Afrikaanse kwela-muziek, ik begreep ineens waar Talking Heads de mosterd haalden. Senhor Alves werd na enig overleg door Pa ingeschakeld om te proberen twee kaartjes te ritselen voor het concert van The Movers. Dat had Alves in minder dan een uur voor mekaar. Er was wel een grote maar: het betrof een concert van de Mozambikaanse Movers, niet de band uit Zuid-Afrika die ik zo leuk vond. Ach, wat donderde het? Joan en ik gingen eindelijk een plons wagen in de lokale cultuur. Ik belde haar op de Britse ambassade en zij was ook verrukt.
De grote dag was aangebroken. Om redenen van veiligheid en verantwoordelijkheden werden Joan en ik ieder door de eigen ambassadewagen naar het theater gereden. Daar ontmoetten we elkaar voor de deur en kregen een escorte naar onze zitplaatsen, achterin het theater op het balkon. We waren de enige twee witte mensen in het gebouw. De zaal was afgeladen en toch was de stemming bedrukt. Een hardcore communistisch regime in tropisch Afrika voelt op bepaalde manier aan als Staphorst. Je zou eens ergens plezier in kunnen hebben. Dat was niet de bedoeling.
De zaallichten dimden. Het leek wel een eeuwigheid voordat de band opkwam en dat kwam natuurlijk ook doordat ik naast Joan zat. Wij waren de vreemde eenden in deze bijt en dat gaf mij het gevoel dat ik alleen met haar was.
Ineens gingen de spotlights op het podium aan. Zes mannen kwamen op, de drummer ging zitten. Joan en ik waren wel een beetje verward, want we zagen helemaal geen exotische percussie. Er waren geen blazers. The Movers - die uit Mozambique - deden het met een standaard rockbezetting. Niettemin, geef ze een kans! De frontman liep naar voren, ging bij de microfoon staan. Zonder een woord te zeggen kreeg hij binnen enkele tellen de zaal muisstil. Hier zaten wel minstens duizend fans van The Movers te wachten op de ontlading. De drummer tikte af en ze zetten in:
Sultans Of Swing van Dire Straits was het eerste nummer. Er volgde nog ruim anderhalf uur valiumrock met nummers van Santana, Eric Clapton en weet ik niet wat. Joan en ik hebben die avond verder geen woord gewisseld. Alle moeite was voor niks geweest, we hadden ons enorm verheugd op een kat in de zak. Na afloop gaven we elkaar een flauwe glimlach van ontluistering en werden elk naar de eigen CD-wagen gevoerd.
Een week later zag ik Joan weer. Ik was als Nederlands staatsburger uitgenodigd voor Koninginnedag op de Nederlandse missie. Daar werd mij pijnlijk duidelijk dat Joan helemaal niet single was. Ze had dikke verkering met de Nederlandse zaakgelastigde, een roodharige corpsbal met atletisch voorkomen. Nog voor de zon onderging ging ik out op een teveel aan ijskoude jenever op een karig bodempje zoute haring, speciaal diepgevroren ingevlogen ter ere van de jaardag van Majesteit. Ik weet niet meer hoe ik die avond weer op de Portugese ambassade ben beland, maar ik vermoed dat Alves mijn stomdronken lijf in de zwarte Mercedes heeft getild.
Nog twee weken duurde mijn verblijf in Mozambique.
Kok Lourenço werd in mijn laatste Afrikaanse week ontslagen wegens bedrog, diefstal en corruptie. Een verdwenen dozijn alkalinebatterijen was de directe aanleiding maar dit was niet meer dan de druppel die een emmer deed overlopen.
Ik las nog twee boeken van Graham Greene.
Joan Woods heb ik na mijn gênante drinkgedrag op Koninginnedag 1982 nooit meer gezien.
De Falkland Oorlog heb ik helemaal gelezen in de International Herald Tribune.
Op de terugreis kocht ik in Lissabon de single Golden Brown van The Stranglers
De singletjes van de Zuid-Afrikaanse The Movers heb ik nog.