O, wat was ik graag archeoloog geworden! Maar veel zat tegen. Allereerst mijn vooropleiding: gymnasium bèta, met de exacte vakken en drie talen (Nederlands, Engels en Grieks). Geen vakken waar je een 'kunstvak' mee gaat doen. Dus werd het farmacie. Een compleet verkeerde studiekeuze, die ingegeven was door het feit dat mijn ouderlijk huis recht tegenover een apotheek lag. En ik zag de apotheker heel vaak in haar woonkamer boven de zaak rondwandelen, terwijl de 'meisjes' beneden het werk deden. Dat leek me wel wat: relaxed baantje!
Maar: wat viel het tegen! Eindeloos plantencellen tekenen, een enorm dik boek over organische chemie in mijn hoofd stampen, natuurkunde (sowieso al niet mijn favoriete vak op de middelbare school) waar ik niks van begreep...doodongelukkig werd ik ervan.
En toen ik - nadat ik een half jaar ingeschreven had gestaan - als farmaciestudent uit mijn droom van luie apotheker ontwaakte, vielen alle exacte vakken af, zag ik een gamma-studie ook niet zitten en studeerde een vriendin van me iets leuks, namelijk: kunstgeschiedenis. Dát moest het dus maar worden. Maar de studieadviseur was tamelijk helder: 'daar valt geen droog brood mee te verdienen, meneer!'
Mijn vader, die - ook al betaalde hij geen cent mee aan mijn studie - wél meende me te kunnen adviseren ontraadde me in alle denkbare termen dit vak. 'Wat moet je er mee? Helemaal niks voor jou! Ga dan geschiedenis studeren: dan kun je altijd nog leraar worden'. Alsof dát mijn ideaal was...
En zoals een schuchter kalf, dat in de koude mist een halfbevroren weide betreedt en zijn hoeven in de zompige modder zet, zo schreef ik mezelf in voor de studie der geschiedenis. Vooruit dan maar: je moet toch iets studeren?
Het eerste hoorcollege werd gegeven door mevrouw Bunna Ebels-Hoving. 'Toen in het jaar 1095 paus Urbanus de Tweede de eerste Kruistocht uitriep voor de muren van de stad Clermont-Ferrand...' - ik werd gelijk gegrepen. Maar er volgden ook talloze saaie colleges over geschiedtheorie en sociaal-economische geschiedenis, die me alsnog deden besluiten om een volkomen onnuttige richting binnen het vak te gaan doen: de Oude Geschiedenis, ofwel: de geschiedenis van de Grieken en Romeinen. En toen ik daar na mijn kandidaats mee begon was het eigenlijk ook wel logisch om er 'iets in de archeologie' bij te gaan doen.
Er ging een wereld voor me open: wat een prachtig vak! Zelfs een collegereeks over banketscenes op Etruskische tempelversieringen was - ook al was dat onderwerp dodelijk saai - nog onvoldoende om me de liefde voor het vak van archeoloog te ontnemen. Een geweldige studentenexcursie naar Sicilië en een aantal weken opgraven in Italië gaven de doorslag: dit was eigenlijk mijn roeping. Maar ach: de Oude Geschiedenis had uiteindelijk toch ook wel wat. En ik studeerde dan ook af op een scriptie over de 'normen en waarden in de Romeinse homoseksualiteit ': een onderwerp waar ik me zelfs nu - bijna veertig jaar later - nog wel voor interesseer.
Maar toch: als ik het over zou mogen doen was ik kunstgeschiedenis gaan studeren, en had ik in de doctoraalfase gekozen voor de klassieke archeologie. Een gemiste kans? Welnee: aan de materiële overlevering van de oudheid hebben mogen ruiken geeft me ook een goed gevoel. En geschiedenisleraar ben ik lekker niet geworden!