Fragmentarische herinneringen aan ESNS offline, 2008: Eurosonic is niet alleen een mooie gelegenheid om nieuwe bands te zien: zo'n 180 in totaal. Voor een verse import-Groninger als ondergetekende is het ook ideaal om de uitgaansplekken van de beste binnenstad van Nederland te ontdekken: er wordt gemusiceerd op 29 podia. Je moet zo'n festival rustig opbouwen, dus beginnen we keurig in de Stadsschouwburg. We, dat zijn de vrienden van mijn vriendin die ik inmiddels ook mijn vrienden noem. Acht dertigers, gelijk verdeeld over sekse.
We schrijden over de statietrappen, passeren fonkelende kroonluchters, metershoge velours gordijnen en een bordje dat ons verbiedt te roken. Leuk, zo'n popfestijn, moet de directie hebben gedacht, maar dat Eurosonic-gepeupel laten we niet op de rode pluche stoelen zitten. Dus mogen wij op het podium staan waar normaal balletdansers, strijkkwartetten, orkesten en andere klassiek geschoolde artiesten hun ding doen. Alamo Race Track doet een heel ander ding. Spannende en pakkende popliedjes met een kartelrand maken. Dit is een thuiswedstrijd voor voorman Ralph Mulder die uit de klei van Winschoten is getrokken. Al heeft hij vroeger niet zo goed opgelet, want hij vraagt aan zijn moeder - die ook in het publiek staat - hoe je My Heart eigenlijk in het Gronings zegt. Dat wist ik zelfs: mien haart. Maar Mulder kan dan weer veel betere liedjes schrijven dan ik.
Het zijn de indringende stem van Mulder en de geweldige liedjes die -terwijl we naar de volgende locatie wandelen- nog aangenaam naneuriën in je hoofd. En er in het studentenhol Vindicat meteen uit worden gebeukt door Eternal Tango, een groep jonge Luxemburgers die emocore spelen. Van de meest energieke soort. Dat is best aanstekelijk, maar hoe harder de jongens schreeuwen des te minder emoties ik erbij voel. Het is ook nog te vroeg voor pogoën, vindt ook de rest van het publiek.
Ik vlucht even naar de wc en ook daar merk je dat Eurosonic een festival van contrasten is. Ik leeg mijn blaas tegen het zuurst ruikende urinoir van Groningen, waar de kotsbrokjes tegen de muur zijn geplakt. Ik vermoed van een avond eerder.
Een aantal mannen in onze groep stelt voor om hier ook de piepjonge Stalingrad Cowgirls te gaan zien. Ik geloof niet dat dit voorstel op basis van hun muziek wordt gemaakt. De oorverdovende soundcheck van de verveeld/arrogant/verlegen kijkende meiden drijft mij steeds verder naar achter, tot ik uiteindelijk in de gang sta. Met nog een of twee medestanders.
Hier ontstaat een splitsing van geesten en van de groep. Wij gaan namelijk naar Sophie Hunger, die volgens het programmaboekje een vrouwelijke Bob Dylan wordt genoemd. Ze speelt in De Spieghel en ook hier kunnen we zonder wachttijd naar binnen. Een vrouwelijke Bob Dylan zal ik Hunger niet noemen, maar mooi is het zeker: haar spatzuivere stem, de engelachtige samenzang met de andere vrouw, de getokkelde akkoorden op haar sprankelend akoestische gitaar of heldere piano. De mooie gedempte trompet van de ene kaarsrechte en onberispelijk geklede Zwitser en de fladderende dwarsfluit van de andere. Dit alles dwingt de volgepakte pijpenla tot een bewonderend zwijgen. Het is zo stil dat je je bijna bezwaard voelt om je jas open te ritsen. Toch zie ik iemand met oordopjes staan. Het is ideale muziek voor mijn vriendin die weldra alweer naar bed moet (ahh, zielig).
Maar wij moeten door en onze groep wordt herenigd in het Grand Theatre. Een hoge ruime waar slordig metselwerk is geleverd en de stukadoor nooit is komen opdagen. Dat is ook vergeefse moeite als je bands als Republic of Loose op het podium toelaat. In het programmaboekje wordt als referentie The Outkast genoemd, maar echt zwingen doet het niet. Dit is wel een heel wonderlijk stel; Jiskefet ver voorbij. Het is vooral de met consumptie zingende en schreeuwende voorman die reacties ontlokt. Een kleine enquête onder de vrouwen in ons gezelschap leert dat 100% hem een vies mannetje vindt. Al moet ik toegeven dat mijn vraag ietwat suggestief was: 'is dat nou een vies mannetje?'
Van een heel ander gehalte is het meezingmeisje ter linkerzijde van het vieze mannetje. Zij draagt een slipje van spiegeltjes, over haar zwarte legging. Ze lijkt er vooral te staan als kijkobject of als contrast - zodat het vieze mannetje nog viezer lijkt. Meer dan wat oehs en aahs komen er niet uit haar wulpse mondje. Dit inzicht verandert zodra ze 'We're lost in music' (bekend van Sister Sledge) inzetten en de twee een duet aangaan. Daar gaat weer wat metselwerk naar beneden, maar de zaal is nu een dampende dansende menigte en dat is ook wat waard.
We blijven in het Grand Theatre voor Hooverphonic, die ik alleen van naam ken. Al ruim tien jaar zelfs en hoewel ik mezelf kwalificeer als een fanatieke consument van popmuziek ben ik er al die jaren in geslaagd om niets van deze Belgische band te horen. Al vermoed ik - gaandeweg het optreden - dat ik ooit vast wel eens een liedje heb gehoord. Maar die vloog linea recta door mijn andere oor weer naar buiten. De muziek beklijft niet. Die is net als de beeldschone ijsprinses op het podium: onbereikbaar. Het is misschien lekkere muziek voor het slapen gaan of morgenmiddag bij het ontwaken. Maar wij willen geen van beide. Althans, de laatste drie overblijvers van de groep. Om de lieve vrede in de vriendengroep te bewaren zal ik geen namen noemen. Maar ze missen wel wat.
Op de bovenste verdieping van de bedompte kroeg Shadrak stuiten we op een bandje dat hier perfect tot zijn recht komt: Boozed. Alsof we opeens in de jaren tachtig zijn terecht gekomen. Op het eerste Nirvana-album Bleach staat een foto van de gedrogeerde zanger (die zich dan nog Kurdt Cobain noemt): nadat hij in de drumkit is gedoken. Daar moet ik heel erg aan denken. Niet qua muziek, die is vrij simpel bij Boozed: rechttoe rechtaan rock-'n-roll. Maar wat een intensiteit. Alsof ze niets te verliezen hebben. Dat hebben ze geloof ik ook niet, deze inwoners van Bramschell waar het zelfmoordpercentage nogal hoog schijnt te zijn. De doorleefde schuurpapieren stem van de zanger, hun ongewassen lange haren die zwiepen op de beukende riffs, de ongezonde vaalwitte pokdalige gezichten. Het kunnen ook jeugdpuistjes zijn, want ouder dan achttien zijn ze waarschijnlijk niet. Al zou de gitarist ook gerust 45 jaar kunnen zijn. Op een of andere manier moét ik naar hem kijken. Zelfs als hij lacht naar een ander bandlid krijg ik een ongemakkelijk gevoel. Hij is de dood in eigen persoon. Dat mag hij trouwens als een compliment opvatten, want zoveel gevaarlijke muzikanten zie je tegenwoordig niet meer. Als het zweet ondertussen van het lage plafond drupt, stapt hij van het podiumpje en soleert terwijl hij door het headbangende en pogoënde publiek loopt. Van dichtbij ziet hij er nog angstaanjagender uit. Ik doe maar even een stapje opzij. Als hij nu door zou lopen, door een raam zou duiken en op de Peperstraat zou kwakken en met bloedend gezicht gewoon door zou spelen - met diezelfde vlakke gezichtsuitdrukking - dan zou ik daar niet van hebben opgekeken. Sterker: dat zou ik zelfs heel logisch hebben gevonden.
Maar hij keert terug naar zijn maten en geeft in het laatste nummer het fenomeen gitaarduel een nieuwe betekenis. Tijdens het soleren begint hij tegen de andere gitarist te duwen. Die duwt net zo hard terug waardoor ze al snel op twee rugbyers lijken. Het wachten is nu op het moment dat ze tegelijk in het drumstel storten. Dat gebeurt helaas niet en dat is het enige minpuntje van dit optreden. Uiteindelijk duwen ze de halzen van hun gitaren boven hun bezwete hoofden tegen elkaar. Het is volledig over the top, Spinal Tap zou trots op ze zijn.
En met een ontzettend goed humeur strompelen wij de miezerende nacht in. Waar beter afsluiten dan bij de snackmuur. Die de grootste omzet van Nederland moet hebben en waar je naar je satékroket kunt schaatsen op de vetlaag. Sinds vanavond ben ik weer een beetje meer van Groningen gaan houden. Al piepen m'n oren wel. Verdomme, dat had die oordoppendrager bij Sophie Hunger toch slim bekeken.