- Nereye gitmek istiyorsun?
- Doğubeyazıt'a.
- Tamam, atla.
Al liftend ben ik in het zo'n beetje oostelijkste puntje van Turkije terechtgekomen; Doğubeyazıt. Ik neem mijn intrek in het enige hotel van het stadje. Vanuit mijn raam zie ik de majestueuze Ararat liggen. Buiten mijn zicht ligt het paleis van İshak Paşa, waarvoor ik kom. Ik ben in Koerdistan: overal Turkse militairen en tanks, veel mannen met wapens. Dat ik die trip niet bang ben geweest, zegt alles over het onthechte mannetje van 26 dat ik was. In de week die volgt, zal ik worden opgepakt door Armeense militairen, met een mes bedreigd door een jaloerse Koerd en drie dronken, zwaargewonde mannen uit een autowrak trekken. Maar op dat moment moet ik eigenlijk alleen maar naar het postkantoor.
De mannen achter het loket bekijken mijn girobetaalkaart lang en aandachtig en halen er een dik boek bij. Er wordt gebladerd en overlegd, de cheque wordt naast het plaatje in het boek gehouden en bonafide bevonden. Ik vul hem in en zet mijn handtekening. Üç yüz lonca. Driehonderd gulden. Er ontstaat wat onrust achter het loket. Een van de mannen wordt naar voren geschoven - hij spreekt een beetje Engels. Zoveel geld hebben ze niet in huis, of ik overmorgen terug wil komen. Achter me heeft zich inmiddels een rij gevormd. Er wordt druk gepraat en gelachen. Ik heb op dat moment geen idee dat ik een paar lokale maandlonen aan het ophalen ben.
Die kennis heb ik wel als ik twee dagen later weer het gebouwtje binnenga. Ze hebben woord gehouden. Het geld wordt uit de kluis gehaald en ik schrik. De stapel lira's die tevoorschijn komt staat in geen verhouding tot mijn money belt. Kleine coupures. Het postkantoortje is alweer aardig vol. Ik voel me opgelaten en dat wordt er niet beter op als de medewerker de vette biljetten een voor een voor me begint uit te tellen. Ik wil dolgraag uitleggen dat het in Nederland heus niet zo veel geld is. Maar ja, mijn Turks. En dan nog.
Na tien minuten stapelen, wensen de mannen me een mooie tijd in Doğubeyazıt. Ik wil alleen nog maar naar buiten, maar in mijn zenuwen ben ik te gehaast en het volledige kapitaal dwarrelt door het postkantoor. De menigte duikt erop en ik heb twintig seconden om het slechtste van de mens te denken. Een oude vrouw met een plastic tasje haalt alles op en overhandigt het me met een lieve glimlach. Op mijn hotelkamer tel ik het na. Schaamrood kent geen inflatie.