De (opdringerige) tandarts
leestijd: 4 min

Waarom het nu ineens naar boven komt, is me een raadsel. Zo tijdens het joggen in het Noorderplantsoen. Van hardlopen hoor je happy hormonen te krijgen. Geen nare herinneringen.

Veertig jaar geleden. Ik was net verhuisd naar de Schoolstraat midden in de uitgaansbuurt. Mijn benedenwoninkje met twee slaapkamertjes en gestoorde bovenbuurvrouw had ik geruild voor een grote kamer. Douche en toilet deelde ik met Evert de pokdalige pianist. Om het pokdalen te bestrijden at hij 's avonds voor het slapengaan twee boterhammen met verse knoflooktenen. Bij voorkeur in mijn kamer, die dan de hele nacht naar knoflook meurde. Hij droeg een grote witte onderbroek met een wit hemd erin gestopt. De outfit had mijn vader niet misstaan. Evert was tweeëntwintig.

Mijn hartstochtelijk begeerde geliefde had mij net verlaten. Hij kon de strijd tussen mij en zijn ex niet langer aan en verliet ons beide. Elke avond verdronk ik mijn verdriet in het Pakhuis in de Peperstraat. Geen idee dat ik er vijftien jaar later bijna elke avond zou werken. Die ene avond trof ik de tandarts. Een bijzonder aantrekkelijke man tot wie ik ondanks en/of dankzij zijn enorme sex appeal intuïtief altijd afstand bewaarde. Ook die keer dat hij ongevraagd bij mij in bed kroop na een avondje stappen met een wederzijdse homovriend. Ik hield me slapende en nadat ik ervan overtuigd was dat hij naar dromenland was vertrokken, kroop ik gauw bij de homo in bed.

Deze ene avond was ik extra verdrietig. Zwaar ongesteld en dus weinig happy hormonen. De tandarts was ook in het Pakhuis en bood me een biertje aan. Het maakte mij niet uit van wie ik alcohol kreeg, zolang ik maar verdoofd werd. Al keuvelend schuurde hij wat tegen me aan. Ik sloeg er geen acht op. Dat deed hij bij alle vrouwen, het was zijn handelsmerk. Waarom ik het vertelde weet ik niet, maar ik zei dat ik net verhuisd was en om de hoek woonde. Heel handig als je hobby uitgaan is. 'Laat me je kamer maar even zien dan,' zei hij. 'Als het toch zo dichtbij is.' Kon mij het schelen, het was op kruipafstand, dus we zouden zo weer terug zijn in de kroeg.

Nauwelijks over de drempel greep hij me hardhandig vast. Oog voor mijn kamer had hij niet. Hij zag niet de zonnig glanzende, gele vloer die ik met verf uit de Korenbeurs had geschilderd. En niet de ladder naar mijn bed op de kunstig getimmerde verdieping. De ladder van mijn Franse ex-buurman die ik zó lang in bruikleen had dat ik hem voor een verjaardag jaren later symbolisch cadeau kreeg. En dat oude kastje van de rommelmarkt dat ik zo leuk turquoise had geschilderd dan, dat moest hem toch wel opvallen? Het was een enorme eyecatcher.

Maar de tandarts was te opgewonden om waar dan ook acht op te slaan. Hij zoende me in mijn nek, wat me een koude rilling over mijn rug bezorgde en sjorde aan mijn kleding. 'Niet doen,' probeerde ik tegen te werpen, 'ik ben ongesteld.' Alsof een tandarts schrikt van een beetje bloed. Hij had er dan ook geen oren naar. Hij hoorde alleen zijn eigen hitsige gehijg. Zijn riem ging los en ook zijn gulp. Zijn groeiende geslacht sprong tevoorschijn uit zijn broek. Hij duwde mijn hoofd naar de ultieme uiting van zijn opwinding. Voor ik door had wat de bedoeling was, praatte ik met volle mond. Alleen kwamen ze niet, de woorden die ik had moeten zeggen, die ik had willen zeggen. Dat ik zo verdrietig was en zo alleen. En nog zo godvergeten verliefd. Dat ik hem zo miste. Dat ik er alles, nou ja, bijna alles, voor over had dat het weer goed kwam. En dat ik enkel een arm om me heen wilde en geen pik in mijn mond. De woorden kwamen niet. Hij wel.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Tjitske Zuiderbaan (Zwolle, 1955). Chroniqueur gedreven door liefde en aanverwante ellende. Schrijft korte verhalen waarvan zij hoopt dat niet al te veel lezers zich erin zullen herkennen. En toch ook weer wel.