Toen ik de deur opendeed, viel het gesprek stil. De drie mannen die aan de tafel zaten namen me op, alsof ik hen deed denken aan de tijd die vervliegt. Ze hadden rode adertjes in hun wangen. Ik droeg een onberispelijk colbert, net als zij, maar rode adertjes op de wangen? Dat leek een lichtjaar ver. Het was eind mei 1989, amper vier weken na mijn eerste dag als directeur van verzorgingshuis De Luwte in Amstelveen. Het dagelijks bestuur vergaderde meestal elke maand, had Breedveld gezegd met een vaag gebaar. Ik gaf ze een hand en nam plaats naast Breedveld, tegenover Wijers en Eeftink.
Mijn vorige werk was in het Flevohuis in Amsterdam, waar zeshonderd ouderen werden verzorgd. Ik gaf leiding aan de activiteitenbegeleiders, maatschappelijk werkers en geestelijk verzorgers. Onder het bewind van een PvdA-wethouder moesten er fors plaatsen ingeleverd worden. Toekomstige ouderen bleven liever thuis wonen, beweerde de wethouder. Er kwam een reorganisatieplan en mijn functie verdween. 'Waarom solliciteer je niet als directeur van een verzorgingshuis?' had mijn directeur gezegd, het liep niet overal zo'n vaart als in Amsterdam. Zelf directeur, daar was ik niet opgekomen. Ik bewonderde haar mateloos. Had zij niet haar nek uitgestoken toen het Flevohuis de allereerste patiënt met aids opnam? Aids was nog een geheimzinnige ziekte, homoseksuele mannen gingen er bij bosjes aan dood. 'Het komt aan op hygiëne,' had ze gezegd, terwijl ze in de grote zaal rustig de bezorgde ziekenverzorgenden en verpleegkundigen monsterde. 'Zijn jullie vergeten wat we geleerd hebben?' Zelf was ze na huishoudschool ziekenverzorgende geworden. Nu was ze directeur van de grootste zorginstelling in Amsterdam. Ze mat een meter zestig, als ze sprak zong er diep uit haar keel een Limburgs accent mee en ze marcheerde door de lange gangen van het Flevohuis als Napoleon door Europa.
Breedveld ritste zijn leren polstasje open. Hij haalde er een pakje Marlboro uit, tikte op de achterkant en nam een sigaret. 'Hebben jullie bezwaar?' Hij keek naar Wijers en Eeftink. Stak Wijers een sigaret over de tafel toe. Breedveld zoog een vlam in de zijne. Blies langzaam een sliert rook omhoog. Eeftink tikte met zijn Parker op de rand van een blocnote.
'Voor we beginnen nog even dit.' Breedveld leunde naar achteren. 'Beneden in de gang kwam ik Gea tegen. Zij vroeg of ze een buitenlijn voor de telefoon mocht.' Gea was het hoofd van de huishouding. De huishouding bestond uit een schare vrouwen die 's ochtends de appartementen van onze bewoners deden en de gangen zogen. 's Morgens bij de koffie zaten ze aan een lange tafel in de recreatiezaal, kwetterend als meisjes op het schoolplein. Gea liep altijd alsof er iemand achter haar aanzat. Naast de huishouding had ze ook de recreatie en alle vrijwilligers onder haar hoede.
Breedveld keek Wijers aan, peilend. Daarna Eeftink, dat deed hij voor de vorm. 'Dat kunnen wij toch wel goedvinden?' Stik, dacht ik. Zo gaat dat dus. Breedveld heeft het al besloten.
Breedveld trok opnieuw aan zijn sigaret. Inhaleerde diep. Blies. Keek naar Eeftink. Die bleef stil. Breedveld probeerde het nog een keer. 'Elke keer als Gea een leverancier wil bellen, moet ze Dora bij de receptie vragen om verbinding te maken.' Hij trok een grimas. 'Tussen die twee botert het niet. Dat weet iedereen.' Breedvelds schouders gingen op en neer. Wel verdorie, dacht ik. Als ik dat laat passeren, kan ik wel inpakken. Na vier weken al.
Ik schoot naar voren in mijn stoel, haalde mijn handen van de armleggers en strekte ze op de tafel voor me uit. 'Voorzitter!' Het vloog me uit de mond, voor ik wist wat ik zou zeggen. Ik keek half achterom naar Breedveld. Ik mocht IJsbrand tegen hem zeggen, dat nam me voor hem in. Maar nu sprak ik hem aan op zijn rol. Een voorzitter is geen directeur. 'Gea heeft het er nog niet met mij over gehad.' Daarna keek ik naar de overkant, naar Wijers en ook naar Eeftink. Wijers keek terug, hij peilde me. 'Ik stel voor dat ik er eerst zelf in duik. Kom ik er niet uit, dan agendeer ik het de komende vergadering.' Een besluit over een buitenlijn in het dagelijks bestuur, het moest niet gekker worden.
De drie mannen zwegen. Breedvelds wangen werden knalrood. Hij snoof als een stier in de arena, Breedvelds postuur mocht er zijn. Hij keek rond. Eeftink keek naar zijn kladblok. Zijn pen hing boven het papier. Breedveld zocht de ogen van Wijers. Wijers was vicevoorzitter.
Wijers was voor zijn pensioen adjunct-directeur geweest bij het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit, de VU. Iets van de glorie van de VU, gesticht met stuivers, dubbeltjes en kwartjes van de Nederlandse gereformeerde kleine luyden, straalde op Weijers af. En via Weijers op het bestuur van de Stichting Protestants Christelijk Verzorgingshuis De Luwte te Amstelveen. Breedvelds bestuur, want was niet hìj, IJsbrand Breedveld, in alle bescheidenheid weliswaar, maar toch!, de stichter van dit verzorgingshuis geweest? Het had lang geduurd voor het er stond. Door de aanhoudende woningnood was er begin jaren zeventig toch nog toestemming gekomen voor de bouw van een vijfde verzorgingshuis voor Amstelveen. Nu stond het er maar mooi, op de hoek van de Sportlaan en de Bovenkerkerweg. Vijfennegentig bewoners had De Luwte, ieder met een eigen half inpandig beschut balkon. Een balkon over de volle breedte van hun kamer, waaraan vanaf mei rode geraniums hingen.
Maar op een andere manier was Breedveld bepaald niet onder de indruk van Wijers. Als Wijers sprak klonk het alsof hij declameerde uit een circulaire van het ministerie van Volksgezondheid. Je dacht dat je droge lucht rook. En van ambtenaren moest Breedveld weinig hebben. Breedveld had na de oorlog eigenhandig een keten van vijftien drogisterijen opgebouwd in Amsterdam. Daar deed hij niet dik over, ik had het hem met enige moeite ontfutseld.
Er verscheen een krul om de dunne lippen van Wijers. Hij deed zijn best om die krul zo snel mogelijk in de plooi te krijgen. 'IJsbrand,' Hij schraapte zijn keel. 'We verkeren in de gelukkige omstandigheid dat er nu een nieuwe directeur is. Zoals het ging met die vorige, dat willen we toch niet weer? Gun de man wat ruimte. Anders zijn we niks opgeschoten.' Wijers kuchte met zijn rokershoestje. 'Jij wilt hier toch niet wéér drie keer in de week in De Luwte zitten?' Dat laatste betwijfelde ik. Wijers vast ook, dacht ik. Breedveld had na het wegsturen van mijn voorganger ruim een half jaar waargenomen.
Breedveld keek nu als een kleine jongen die met zijn vingers in de pot met dropjes zat. Ook dat dropje waar hij net zo lekker op zat te sabbelen, moest hij uit zijn mond halen. Wijers produceerde een droog lachje, alsof het een uitgemaakte zaak was.
Breedveld tuitte zijn lippen en begon aan de agenda. Ik leunde achterover. Keek dankbaar naar Wijers. Tegen Gea zei ik dat ze een buitenlijn kreeg. En dat ze voor dit soort zaken voortaan bij mij moest zijn.