De brug
leestijd: 4 min

's Nachts verliep de tijd traag als dikke stroop en overdag jakkerde hij veel te snel door, ik kon het nooit bijhouden, veranderingen waren mij een gruwel en ik begreep eigenlijk nooit wat men nou eigenlijk van mij verwachtte.

We waren aan de rand van de stad aan een kanaal komen wonen en aanvankelijk was dit een paradijselijke plek. Vanuit huis liep ik recht de weilanden in waar ik uren kon rondzwerven of in het gras liggen. Dan bekeek ik vlinders, sprinkhanen en andere insecten. De sloten zaten vol kikkerdril, kleine visjes en salamanders. Boven de landerijen klonk het heldere gejubel van de veldleeuweriken en de roep van kieviten en grutto's. Er liepen nog gewone, vriendelijke koeien rond.

's Zomers zwommen we in het kanaal, of we visten erin en in de winter konden we erop schaatsen. Je was dan zo in de volgende stad of op een meer. Al die genoegens compenseerden enigszins de beladen sfeer die in huis hing. Pa en ma hadden zogezegd een weinig harmonieus huwelijk.

De stad bleef maar uitbreiden, er moest een rondweg komen en wel op een paar honderd meter van ons huis en uiteraard hoorde daar een bru over het kanaal bij. Er werden een paar boerderijen onteigend en een berg zand en modder aangesleept en daar werd asfalt op gestort. Snel verscheen de brug, een spuuglelijke betonnen kolos, maar men was nog wel zo vriendelijk geweest er een doorgang voor wandelaars en fietsers onderdoor te laten gaan. Zo kon ik toch nog de weilanden bereiken.

Als snel werd er een woonwijk aan de andere kant uit de grond gestampt. Men had de Vinex-wijk uitgevonden en daar wilden heel graag jonge gezinnen wonen. Er werd ook een waterzuiveringsinstallatie gebouwd en mijn uitgestrekte weilanden waren gereduceerd tot een paar voetbalvelden. Om daar te komen moest ik eerst de stinkende centrale passeren. Om te protesteren had ik bij de aanbouw van de brug nog alle ramen van de bouwketen ingegooid, maar dat hielp niet, dus het was maar goed dat ik dit stiekem had gedaan.

Ik moest erg wennen aan al deze veranderingen, maar paste me uiteindelijk toch aan. Je kon namelijk ook gebruik van de brug maken. Onder andere door, ondanks de angst die door het lijf gierde, ervan af te springen. Je moest goed uitkijken of er geen schepen aankwamen, want zelfs als je er niet bovenop terecht kwam waren die gevaarlijk. De grote vrachtschepen verplaatsten namelijk nogal wat water en zelfs op afstand kon je onder water gezogen worden.

Mijn broer ontdekte ook al snel de voordelen van de brug, want hij hing veel in de kroeg en sliep geregeld zijn roes uit in de fietsonderdoorgang. Hij bezwoer me dat niet aan mijn ouders te vertellen en dat deed ik ook niet. Hij was al van het atheneum teruggezet naar de HAVO en mijn vader had dit niet licht opgevat. Mijn vader vatte nooit iets licht op, ook geen positieve zaken.

Het feit dat ik hoogtevrees had behoedde mij voor al te gevaarlijke capriolen bij de brug, maar er waren jongens die het lot vreselijk tartten. Ze hingen aan de brug als die omhoogging, bleven net iets te lang staan als hij sloot en sprongen geregeld op zeer korte afstand van een vrachtschip in het water. De brugwachter beklaagde zich tegenover de krant over deze jongens, voorspelde dat het nog een keer vreselijk mis zou gaan en hij kreeg gelijk.

Een jongen uit mijn klas, een lefgozer eerste klas, bleef haken achter de balustrade van de brug toen die sloot. Hij kwam klem te zitten tussen twee delen van de vangrails en het was aan de alertheid van de brugwachter te danken dat hij het overleefde. Het was een nachtmerrie-achtige scène: het bloed stroomde bij de brug naar beneden, de jongen krijste en de brandweer was met snijbranders en andere apparatuur bezig om hem te bevrijden. Ik was er getuige van en sprong daarna nooit meer van de brug.

Niet zo lang geleden moest ik in die stad zijn voor een crematie. Ik reed over de rondweg. De brug werd niet meer gebruikt, er was nu een tunnel onder het kanaal door. Het kanaal was bovendien omgeleid. De brug met zijn wachthuis lag er werkeloos bij, een betonnen symbool van, ja van wat eigenlijk? Kennelijk was het te duur geweest om hem te slopen. Er was nòg een wijk gebouwd, er was geen weiland meer over. De eens nieuwe buurt waar wij gewoond hadden zag er troosteloos uit. Verloederd bijna.

Vooruitgang, je houdt het niet tegen, net zomin als de tijd. Toen was ik tien, nu bijna zestig. Herinneringen. Een slechtere schrijver zou zeggen dat herinneringen de brug naar het verleden zijn. Maar dat zul je mij natuurlijk nooit horen zeggen.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Lammert Voos (Eenrum, 1962) is dichter en schrijver van fictie en non-fictie. Z'n Groningse drieluik Malterfoske (2018), Canisius (2020) en Gannef (2021) werd met lof overladen door pers en publiek. In 2024 verschijnt de nieuwe roman 'Jericho'.