De vrouw die werd geslagen door haar man en vond dat ze vooral moest zwijgen want haar kinderen hadden een vader nodig -ze kwam pas bij mij nadat hij bijna alle tanden uit haar mond had geslagen en een toevallige buurvrouw het timmerfeestje had mogen aanschouwen en 112 had gebeld. Ze had toen weten te vluchten, de amateurbokser had hierna zijn ongerichte woede op de overbuurvrouw afgereageerd door haar ongeboren baby in het Servo-Kroatisch met de dood te bedreigen. Ze had me op monotone toon meegedeeld dat andere buren hun gordijnen en ramen doorgaans dicht deden als Dzjengis Khan, zo heette hij echt, zei ze, bijna als een sprookje, zei ze, weer eens bezig was zijn vrouw, zijzelf dus, voor een boksbal te houden. Ze had weten te ontkomen en nu zat ze hier bij mij en niet met grote graagte kon ze me verzekeren. Het was omdat de politie de ernst van de situatie had ingezien en een beoordeling wilde, of iets in die richting, het interesseerde haar niet echt. Iets met door verplichte hoepeltjes springen en door.
Ik was de eerste na haar moeder die ze ooit hierover in vertrouwen had genomen, zei ze. Haar moeder had verbazingwekkend genoeg ook zo'n vent gehad. Die vent heette Gre en had tussen het meppen van mama door ook haar te grazen weten te nemen, maar dan zonder klappen en met seks en dwang.
Ze zag het verband niet, zo kwam het me althans over; waarschijnlijker was dat ze geen behoefte voelde aan autogegraaf. Het blijft toch een luxeproduct soms, zelfreflectie. Ze wilde hier gauw een punt achter zetten, achter praten met mij en in een opvanghuis wonen in deze stad die niet de hare was. Ze wilde terug naar Rotterdam, naar de relatieve veiligheid van haar begin, al was dat met haar moeder en haar foute partnerkeuze natuurlijk allemaal maar relatief geweest. Alles beter dan wat erna kwam, alles beter dan de boksbal zijn van Dzjengis Khan.
Of ze haar buren en buurt niet zou gaan missen, had ik gevraagd. Nee, had ze kort gezegd. Nee, natuurlijk niet. Een paar keer schudden met het hoofd met de vele krullen. Had ze geen goed contact met die mensen opgebouwd? Had niemand dan ooit iets gezien of gehoord, zoiets kan toch niet onopgemerkt blijven? Ze had me, ik denk dat het meewarig was, aangekeken en het schudden van het hoofd was doorgegaan.
Mevrouw, had ze gezegd, iederéén wist het, de ramen gaan al jaren dicht als het boksuurtje zijn aanvang neemt. Die overbuurvrouw was nieuw hier en duidelijk van een ander slag. Leven en laten leven is het toch vooral in deze buurt, u heeft duidelijk nog weinig ervaring hier. Wie zijn wij om te oordelen over de zwaktes van anderen. Dat had de andere overbuurvrouw haar ooit bij wijze van erbarmen verteld, toen ze bont en blauw tegen haar was aangebotst in de brandgang. De overbuurvrouw had een arm om haar schouder geslagen en gezegd dat ieder huisje zijn kruisje heeft en dat ook zij de zwaktes van haar man door de vingers zag, net zoals zij dat nu met Dzjengis Khan moest doen. Al meer dan 40 jaar kneep de overbuurvrouw een oogje toe als haar man zich zwak toonde. Zo gaan die dingen nu eenmaal.
Voor ik kon vragen waarover ze het had gehad kwam het afgemeten antwoord: hoe langzaam van begrip was ik? Voor een psycholoog leek ik weinig van mensen te begrijpen. Iedereen vergrijpt zich aan de zwakkeren, ook zij had wel eens de kat geschopt. Ook zij was geen heilige, eerder de vieze hoer die hij van haar had gemaakt want zeg nou zelf: een heilige schopt geen dieren en wenst haar man niet dood.
De overbuurvrouw, niet de reddende engel, die andere, dat serpent dat ook niet beter wist, had het over de naamloze dingen die haar man Jan bij haar dochtertje Fatime en god mag weten hoeveel andere meisjes vóór haar dochter had gedaan. Aanrakingen plus, zeg maar, met de handjes onder de rokjes en dan opgeplust, ze had even geen zin in specificeren. Ze had het geaccepteerd, ze was verpleegster en kostwinner. De opvoeding van de kinderen had ook bij haar gelegen, Dzjengis had altijd gezegd dat mannen niet oppassen of vrouwentaken verrichten. Dus ze had vaak aan de buurvrouw die niet beter wist gevraagd of ze op de kinderen wilde letten als ze boodschappen moest doen of dat ze bij haar konden slapen als ze nachtdienst had. Haar man Jan was dan ook altijd van de partij. Ze had het maar gelaten, ook al zag ze dat Fatime weer in haar bed was gaan plassen en zich steeds verder terugtrok.
Maar nu was dat alles voorbij. Ze zouden naar Rotterdam verhuizen en Dzjengis werd hopelijk het land uitgezet. Een omgangsverbod zou hij sowieso aan zijn Kosovaarse laars lappen, dat wist ze zeker. Was ze de engel dankbaar, vroeg ik. Ze had haar schouders opgehaald. Ze had vooral medelijden met haar, duidelijk niet gewend aan haar soort en de buurt waarin ze was komen wonen. Maar ja, eigen schuld en alles, de vrouw had net als alle anderen haar ogen, gordijnen en ramen kunnen sluiten voor de klappen van de man van wie ze nu voor altijd verlost hoopte te zijn. Ze vond het zielig dat de vrouw nu elke avond bang was en een groot hek om haar huis had gebouwd, maar, zoals gezegd: eigen schuld dikke bult, uiteindelijk overheerste voor dat gevoel.
Dit was de eerste keer dat ik met stomheid geslagen was na het vertrek van een cliënt. Ze kwam nooit meer terug, deze verpleegster uit Rotterdam, deze ex-boksbal van Dzjengis Khan, maar na haar volgden helaas nog velen die mij met hun verhalen de adem benamen.