Hartje zomer 1978 kon ik me niet voorstellen dat het leven beter kon zijn dan het nu was. Nienke - een boerendochter uit Steendam - en ik hadden al een paar maanden dikke verkering en het was hartstikke leuk. Het leek er soms op dat het moeilijke mannetje dat ik zo nu en dan nog steeds kon zijn eindelijk aan het verdwijnen was. Vanwege mijn verkering zagen Han en ik elkaar wat minder, maar het viel hem ook op dat ik soms bijkans mild uit de hoek kon komen sinds de verkering. Dat was best wel opvallend. Toch wist hij niet of hij hier blij mee moest zijn. Ik ben nu eenmaal gewend aan jou met al je onredelijkheden en onbillijkheden, zei hij. Dat snap ik, reageerde ik minzaam.
's Avonds lag ik op bed gewoonlijk nog een tijd te denken aan alle momenten met Nienke. Hoe warm en vertrouwd het zo snel met elkaar was gaan voelen. Hiervoor had ik nooit verkering gehad, maar al snel wist ik niet meer anders. Wat een mazzel had ik toch dat ik bijna elke dag mocht zoenen met het leukste meisje ter wereld. En niet alleen dat, ik mocht ook nog eens zo vaak als ik wilde aan haar borsten zitten. Daar zaten natuurlijk wel grenzen aan: niet op straat, niet op school (zij zat in 5V, ik in 6V), niet in de serre van de boerderij als anderen erbij waren. Maar wel in haar slaapkamer. Daar mocht het wel, onder de dekens waar we dicht tegen elkaar aankropen en elkaar van alles en nog wat vertelden en zoenden en met elkaar vreeën.
In die weldadige warmte vond ik voor het eerst in mijn leven volledige rust en gewillig luisterde ik toe wanneer Nienke sprak over haar jeugd, over wat haar als 17-jarige momenteel bezighield en over alles wat ze van de toekomst verwachtte. Ondertussen speelde ik met haar borsten. Ik liet mijn vinger door het zachte vlees glijden in rondjes rond haar tepels. Soms blies ik er zachtjes overheen, soms kuste ik ze. Als zij voor het moment was uitgepraat ging ze het liefst even een stukje lezen, ofwel in 'In de ban van de ring' van Tolkien ofwel in een van de boekjes van Beatrice Potter. Of ze het vervelend vond dat ik nog steeds aan haar borsten zat? 'Nee hoor,' lachte ze dan en gaf me een kus.
Daarnaast was ik ook nog eens geslaagd voor het atheneum. Weliswaar met de hakken over de sloot, maar ik had het papiertje toch maar mooi in de wacht gesleept. Wat ga je met je diploma doen? vroeg mijn moeder. Weet ik veel, antwoordde ik geïrriteerd, ik ga nu eerst naar Nienke toe. Eenmaal in Steendam, op de boerderij van Nienkes ouders, stelde mijn vriendinnetje dezelfde vraag als mijn moeder. Weet ik veel!
Dat was het begin van een stomme ruzie en voordat we het konden sussen, had ik mezelf alweer in zo'n hoek gemanoeuvreerd dat weggaan de enige manier was waarop ik hier zonder gezichtsverlies uit zou kunnen komen. Met een vuurrood gezicht stormde ik haar kamer uit en blafte iets denigrerends tegen haar broer die ik op de gang tegenkwam. Hij was met stomheid geslagen, maar ik was te onredelijk om erop terug te komen. Ik holde naar buiten waar ik op mijn Garelli sprong en zo racete ik weg van het boerenerf. Voorbij Steendam sloeg ik met mijn barse kop af richting Tjuchem. Eenmaal daar was ik van binnen nog steeds zo aan het raaskallen dat ik de weg naar Meedhuizen miste. In plaats daarvan ging ik rechtdoor en belandde al snel in het lege land om het afwateringskanaal heen. Terwijl ik op mijn brommer over de smalle weggetjes langs het kanaal en tussen de weilanden doorreed ging het in mijn hoofd nog even heen en weer. Over dat ook mijn liefste wilde weten wat ik nu verder wilde gaan doen met mijn leven terwijl ik daar helemaal geen idee over had, behalve dat ik met haar wilde zijn. En het land werd alsmaar grootser en meer en meer uitgebreid en op de een of andere manier reed ik steeds langzamer.
Allengs kwam de storm in mijn hoofd tot stilstand. Ineens voelde ik mij weer één worden met het grote niets, met nauwelijks een boerderij in de buurt laat staan een dorp aan de horizon. Ik ging nog langzamer rijden. Ineens kon ik weer iets helderder naar de dingen kijken. Voorzichtig liet ik het zwartwit los, waarin ik zelf de discussie met Nienke had gebracht. Zoals ik dat ook zo vaak met mijn broer deed, waardoor we vaak van die stompzinnige ruzies kregen. Ik reed nu bijna stapvoets. Ik voelde ook hoe een glimlach voorzichtig op mijn gezicht wilde uitbreken. Ik dacht aan mezelf als snotneus van 18 die tegelijkertijd de wijze oude man wilde hangen maar die was net zo oud als ik. Wie is er in godsnaam wijs op die leeftijd?
Ikke niet, lachte ik.
Juist op dat moment reed ik met mijn wiel over zo'n dikke steen dat de brommer uit balans raakte en voordat ik wist wat er gebeurde lag ik op de grond. De brommer ook. Gelukkig hadden de Garelli en ik alleen maar een paar krassen opgelopen. Dacht ik. Want toen ik opstond, zag ik tot mijn schrik dat de ketting van het achterste tandwiel was afgevlogen.
Eerst wilde ik verschrikkelijk gaan vloeken, maar ik bedacht me. Jemig, zei ik dan maar.
Vervolgens hurkte ik bij de brommer die zijwaarts lag. De ketting was een stuk dikker dan die van mijn fiets, maar ik kon hem vast op dezelfde manier als bij de fiets weer om de tandwielen krijgen. Ik maakte de ketting eerst helemaal vrij en daarna legde ik hem om het achterste tandwiel heen. Zowel van boven als van onderen leek de ketting er goed om te zitten. Daarna bracht ik het andere eind van de ketting van boven gezien over de helft van het grote tandwiel dat aangesloten was op de trapper van mijn brommer. Ik zette de brommer weer rechtop en ik sloeg het voetstuk naar beneden. Toen begon ik voorzichtig aan de trapper te draaien, zodat de tanden van het grote tandwiel vanzelf in de openingen van de ketting zouden vallen.
Subtiel, fluisterde ik met het puntje van mijn tong uit de mond, subtiel... En daarna schreeuwde ik het uit van de pijn want het bovenste kootje van mijn rechterwijsvinger waarmee ik de ketting probeerde te geleiden kwam tussen tandwiel en ketting te zitten. Het deed verschrikkelijk zeer, maar ik kon net op tijd mijn vinger wegtrekken voordat het nog veel erger zou worden. Het was een stekende, gloeiende pijn die ik nu voelde en ik zag dat de nagel van midden uit helemaal kapot was. Ook kleurde het vlees daarachter in een rottempo donkerpaars. Het was maar goed dat er verder niemand was in deze grote, verlaten plek langs het afwateringskanaal. Toen de pijn eindelijk een beetje te harden was, stond ik weer op. Waarom hadden lieve jongens als ik altijd zoveel pech? Waarom? Waarom? Ik keek naar mijn Garelli en ik dacht: wat een kutbrommer! Een brommer uit de hel en die duivelse ketting zit er nog steeds niet op!
Wat een drama!
Wat een pech!
Arme ik! Arme, arme ik!
Ik keek nog eens naar mijn brommer en ik bedacht me niet. Ik had immers nog iets te vereffenen. Na een halve draai vanuit mijn middel gaf ik de brommer zo'n harde klap met mijn uitgestrekt been dat het rijwiel opnieuw omviel. En opnieuw gilde ik het uit van de pijn. Want het was verdomme hartje zomer en ik had geen stevige schoenen aan, alleen maar sandalen. Door de ongemeen harde schop tegen het metaal had ik nu ook paars aanlopende bloeduitstortingen in mijn tenen veroorzaakt. Godallemachtig, wat deed dat zeer! Nog meer dan het vingertopje tussen de ketting en het tandwiel. Ik liet me vallen op de grond en als een zwijn in een modderpoel rolde ik heen en weer, niet van plezier maar van de pijn, dan weer aan de vinger en dan weer aan de tenen. Het duurde zeker tien minuten voordat de ergste pijn er weer vanaf was en het weer een beetje te dragen was.
Toen een halfuur later de ketting er weer goed op zat, was het tijd om de brommer te starten. Tot mijn opluchting deed de Garelli het direct. Minder blij werd ik van wat ik voor me zag: blijkbaar had ik de brommer met mijn voet midden in de benzinetank geraakt. Daar zat nu een behoorlijke deuk in. De ruimte van het reservoir was daardoor in één klap gehalveerd. Dat betekende dat ik de brommer vanaf dit moment om de haverklap met benzine zou moeten bijvullen. En ik had geen tranen meer.