Aan het einde van de zomer van 1977 was ik 17 en mijn broer Jack moest nog maar twee maand wachten voordat hij 16 werd zodat ook hij kon gaan rijden op een brommer. Anders dan ik had Jack echt een tyfushekel aan fietsen. Als het niet anders kon, dan liep hij wel. Alles was goed, zolang hij maar niet hoefde te fietsen. Fietsen was hem een gruwel. Ergens wist ik dat wel, maar ik dacht daar weinig over na. Hij was immers mijn luidruchtige broer, een dagelijkse ergernis die ik het liefste een klap zou verkopen. Hij had trouwens vrijwel hetzelfde gevoel ten opzichte van mij.
Het laatste schooljaar van het atheneum was net begonnen en we hadden deze dag opnieuw de lesstof besproken op basis waarvan we het eerste schoolonderzoek geacht werden te kunnen doen. Voor elk vak dienden we drie schoolonderzoeken te doen, gevolgd door een centraal examen in mei, dat net zo zwaar woog als de drie schoolonderzoeken tezamen. Het duizelde me voor de ogen en ik zag er flink tegenop. Ik kon op dat moment niet weten dat een van de beste jaren in mijn leven op het punt stond aan te breken. Niet alleen zou ik in één keer voor het atheneum slagen, ik zou ook nog eens mijn eerste grote liefde beleven. Het leven had veel goeds voor mij in petto, maar op dat moment - die donderdagmiddag in september van het jaar 1977 toen het buiten nog zonnig en warm was - zag ik alleen maar beren op de weg in de vorm van veel te veel examenvakken en de dikke studieboeken die daarbij hoorden.
Na school zaten Han en ik op een zonnig terrasje voor De Cirkel in Appingedam. Nadat ik had geklaagd over de immense studiedruk die ik onderhand voelde, wees Han me er nog eens fijntjes op dat hij in tegenstelling tot ik een pretpakket had, met vier talen en geschiedenis en aardrijkskunde. Hij hoefde met andere woorden nauwelijks iets voor te bereiden voor de schoolonderzoeken en het centraal schriftelijk. Toen ik met een zwaar gemoed op mijn fiets stapte, maakte hij geen aanstalten om mee te gaan. Breeduit glimlachend gaf hij me te kennen nog een paar uurtjes op het terras te blijven zitten. Toen ik een halfuur later mijn fiets parkeerde in de schuur en via de achtertuin naar de keuken wilde lopen, schrok ik me een ongeluk.
Een maand eerder had mijn vader via-via een witte Peugeot 102 brommer aangeschaft voor mijn broer. Het was een andere kleur dan de mijne, maar net zo goed een damesbrommer. Niet dat zoiets voor ons een probleem was. Ook voor mijn broer gold dat het belangrijkste dat hij met de brommer wilde doen het gemotoriseerde rijden was. Snelheid en andere machismo onzin boeide hem net zo weinig als mij. Daarin waren wij gelijk. Verder was hij natuurlijk een dikke eikel, die nog te jong was om officieel met de brommer te rijden. Maar net zoals ik destijds leerde hij het zichzelf aan in de stille uurtjes aan het einde van de middag, niet te ver van huis, gewoon in de wijk.
Er stonden dus een witte en een lichtblauwe brommer in de schuur. Terwijl ik mijn fiets tegen de muur zette, viel me op dat mijn brommer er niet was. Ik ging ervan uit dat Jack erop aan het rijden was. Dat deed hij weleens vaker, want aan zijn witte moest zo nu en dan nog even gesleuteld worden. Wat ik ook van mijn broer vond - een dikke eikel met een veel te luide stem die ik maar wat graag een flinke klap zou verkopen - ik kon niet ontkennen dat hij over behoorlijk wat technisch vernuft beschikte. Het sleutelen aan de brommer deed hij zelf en anders wel onder toeziend oog van pa of Harry.
Mijn ogen puilden waarschijnlijk uit hun kassen toen ik mijn lichtblauwe Peugeot 102 totaal ontmanteld in de achtertuin van ons huis zag liggen. Het frame was het verste weg, maar ervoor lagen alle onderdelen keurig gerangschikt. Intussen zat mijn broer op de knieën op het gras en poetste hij een chroomkleurig onderdeel schoon met een doekje. Pa zat ernaast op een campingstoel en rookte een sigaret. Ze keken op zodra ik in de tuin kwam, maar voordat ze iets tegen me konden zeggen, barstte ik uit in een enorme woedeaanval en schold ik mijn vader en mijn broer uit voor nazi's en fascisten en al het andere erge dat ik op dat moment kon bedenken. Dat zij zo gemeen waren om mijn blauwe brommer te vermoorden. Want dat was het immers. Het was gewoon moord! Moord op mijn lichtblauwe brommer. Moord op het vehikel waarmee ik elk weekend weer een stukje verder van Delfzijl toerde, waarmee ik langzaam maar zeker mijn vrijheid aan het vinden was.
Mijn vrijheid, huilde ik. Dit is verdomme MOORD op MIJN VRIJHEID!, schreeuwde ik erachteraan.
Opnieuw begon ik te schelden op die twee akelige kerels en mijn ongelukkige brommer tussen hen beide in. Ik schold dat het een aard had. Iedereen in de buurt kon het horen. En dan ook nog eens op zo'n mooie dag in de nazomer, waarop de meeste mensen hun campingstoeltjes weer uit de schuur hadden gehaald. Intussen rende mam naar buiten om mij tot bedaren te brengen. Het hielp. Ik hield op met schreeuwen. En dat terwijl mijn broer en mijn vader me nu lachend aankeken. Waarom deden ze dat? Dit was toch te gortig. Ik wilde opnieuw naar hen uitvallen, maar op dat moment ging mijn moeder tussen ons in staan. Op felle toon verweet ze die twee dat zij dit makkelijk hadden kunnen voorkomen, dat ze toch wisten hoe ik zou reageren, dat dit helemaal niet nodig was geweest. Nu was ik verbaasd. Wat was er aan de hand?
Pa had - wederom via-via - een Garelli voor mij gekocht. Deze brommer stond achter de schuur en toen Jack de Garelli erbij haalde, kon ik mijn geluk niet op. Deze brommer had een rood frame, een verlengd stuur zoals de Puch van Pukkie en was qua bediening net zo eenvoudig als mijn lichtblauwe brommer. Daarvan had Jack inmiddels de goede onderdelen afgehaald, waarmee hij zijn witte Peugeot 102 definitief hoopte op te knappen. Mijn boosheid verdween snel, maar dat gold niet voor mijn schaamte over deze woede-uitbarsting. Ik wist niet goed hoe ik daarvoor sorry kon zeggen, tegen mijn broer, tegen mijn ouders, zelfs tegen de naaste buren die hopelijk geen hartverzakking hadden ondervonden van mijn luidruchtige gescheld.
Mijn broer haalde zijn schouders op, zei dat ik niet zo moest zeiken en dat ik nog steeds een lelijke rotkop had. Een moment later reden we gebroederlijk - Jack op de witte Peugeotbrommer (die het ook prima leek te doen zonder dat de blauwe onderdelen erin waren verwerkt) en ik op de rode Garelli - naar de dijk, waar we aan de buitenkant grote achten reden, op het grind en de basaltblokken boven de vloedlijn van de zee. De Garelli deed het prima.