Ik herkende de man die een paar dagen eerder vanuit de verte tegen me had geschreeuwd. 'Wat mosn dee hier?' Hij doelde op de politieagenten die toen bij ons voor de deur in gesprek waren. Ik liep naar hem toe. Hij keek me vorsend aan, alsof ik hem onrecht had aangedaan. 'Ik weet het niet,' zei ik. Hij droeg een vreemde bril, hij leek een overjarige rapper. Een te jong meisje van de Pearle had hem het te hippe model aangesmeerd.
De argwaan in zijn blik was nog steeds groot. Ik moest denken aan de ogen van een kip. 'Ik weet nou waar die polities voor kwamen, afgelopen dinsdag,' zei hij trots, 'sofdruchs!' Hij ontspande. 'Weet je wat het is: ik ben niet anti tegen, maar een flink portie klappen zou de jongelui van tegenwoordig toch wel goed doen.'