Afscheid
leestijd: 5 min

In de racefietswinkel aan de De Clercqstraat manoeuvreerde ik met mijn Batavus door het nauwe pad aan weerszijden van het verzamelde staal; er zat een slag in het voorwiel, ik ruilde hem in voor nieuw. Aan het eind wachtte de fietsspecialist glimlachend in zijn blauwe stofjas. 'En, heb al je afscheid genomen?' zei hij. Ik las begrip in zijn ogen en keek verrast terug. Hij was natuurlijk zelf ook liefhebber. Afscheid nemen doe je niet alleen van het staal, de derailleur en het zadel.

Eerder die ochtend had ik in het trapportaal voor de laatste keer mijn oranje Batavus Sprint Special losgemaakt. Met het staal tegen mijn schouder gevleid schoof ik behoedzaam naar beneden, er waren steile trappen. Vanuit De Pijp naar de De Clerqstraat zou hooguit een kwartier vergen. Ik peddelde langzamer dan anders, alles moest scherper binnenkomen. De statige huizen langs het Sarphatipark; de groen gevlekte stammen van de platanen, de knoestige reuzen vol in blad, de zon die schitterde in de wemelingen van het gebladerte; een tram die snerpend de bocht nam, de branderige geur van het ijzerslijpsel. Ik dacht aan voorbije jaren. Aan die zondagmiddag in juni, toen ik met deze Batavus naar de Berlagebrug fietste.

Ik dacht aan jou.

We hadden daar afgesproken, op de hoek bij de Berlagebrug over de Amstel. Toen ik kwam aanfietsen, zag ik je al in de verte. Met lange bruine benen leunde je tegen een goudkleurige Koga Miyata. Ik nam mijn tijd, je wist niet van welke kant ik zou komen. Je droeg een wit petje. Eronder vandaan wipte weelderig rood haar. Toen kreeg je mij in de gaten. Je monsterde mij vanonder de klep, je hoofd een beetje schuin. We zouden die zondagmiddag kennis maken en een eind wegfietsen langs de Amstel. Als het beviel, zouden we later die zomer elkaars fietsvakantiemaatje zijn in Wales.

Hoe veelbelovend scheen opeens die zon! Je deed aan waterpolo en op de heuvels van Wales fietste je me er zo uit. Een jaar later waren het de heuvels van Toscane. De kathedraal van Orvieto torende boven alles uit, in het augustuslicht schitterde het mozaïek ons van ver tegemoet. Er waren veel meer van die stadjes, allemaal op zo'n heuvel en wij hadden achter op de fiets tassen en een tent. Je moest alles zien, nu in het echt: de graftombes van de Etrusken bij Tarquinia; de fresco's: Fra Angelico, Luca Signorelli en Simone Martini; de basiliek van Franciscus in Assisi en zijn kluizenaarsgrot in de buurt, verscholen in een vouw van de heuvels; La Primavera in het Uffice. Hoe nederig men zich kan voelen, bij de aanblik van zoveel groots.

Je was zeven jaar ouder, eeuwen geleden afgestudeerd en ik zat hopeloos vast met mijn doctoraalscriptie. In het oude appartement aan de Eerste Oosterparkstraat zat je aan een kersenhouten tafel. Je keek het werk van je geschiedenisleerlingen na; volwassenen die alsnog de middelbare school afmaakten. Je had een project over de opkomst van het communisme in China; elk jaar zette je iets nieuws op, anders werd het saai. De rook van een donkerbruin panatella sigaartje kringelde uit je mond, met een vulpen noteerde je iets op een werkstuk en als je de pagina's op de stapel legde, pompte je met een zuigend geluid koffie uit een thermoskan. Ik hield ook van sigaren en van sterke koffie, maar jouw koffie lengde ik met water aan. We zaten op dansles bij Bonel aan de Rozengracht en je danste goed. Ik deed graag de quickstep, met dat snelle pasje tussendoor, de draai die je naar believen linksom of rechtsom kon doen. Maar het meest hield ik van de Engelse wals, waarbij je iets door de knieën moet en lange passen maakt: uit de luidsprekers kwam Tony Bennett met orkest; het parket glansde in het gele lamplicht; jij op pumps, je haar opgestoken, je lippen rood gestift, het parfum achter je oor; jouw hele verschijning dicht tegen me aangevlijd, glijdend langs andere paren.

Na een jaar ging ik denken: ooit wil ik kinderen. Met jou zou ik niet te lang moeten wachten. Ik dacht aan de biologische klok. Jouw klokje tikte luider dan van die mij, zover was ik nog lang niet. Het schoot maar niet op met de studie, soms wilde ik het bijltje erbij neergooien. Dat deed ik niet, ik ging ernaast werken. Zo zou het nog langer duren. Vanavond maak ik het uit met je, dacht ik, vanavond moet het gebeuren. Mijn toekomst is niet samen met jou. Maar als je dan de trap van mijn studentenbedoening opkwam had je een grote bos bloemen bij je, en bovenaan die trap, nahijgend van die vier trappen, stak je vanuit je armen die ruiker naar me toe, de bloemblaadjes aan de binnenkant donkerrood: 'Voor jou, je houdt zo van chrysanten!' Dan zonk mij de moed in de schoenen. Dan maar een andere keer. Zo was er telkens wat. Uiteindelijk was jij degene die mijn hoge woord forceerde. We sliepen nog één keer samen. Midden in de nacht werd ik wakker, het matras schokte een beetje. Je lag stilletjes te huilen.

Deel dit verhaal
Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Ekke Wolters (Zuidwolde, 1953), studeerde in Amsterdam. Woont en werkt in Groningen. Wandelt, tuiniert (groenten), leest. Plezierschrijver.