Tien jaar geleden kreeg ik een vastloper op de snelweg. Bij hectometerpaaltje 56.4. Altijd neem ik dat paaltje actief waar als ik er weer langs kom. Mythisch denken. Ik reed 120 kilometer per uur, 4.000 toeren, niks aan de hand. Totdat ik een raar tikkend geluid hoorde. En direct daarna een vreemde knal. Ik stuurde naar de middenberm en bekeek het blok. De auto's raasden aan twee kanten langs. Er zat een gat in het motorblok ter grootte van een ouderwetse rijksdaalder. Later bleek een drijfstang vast te zitten in de rechtercilinder, de andere drijfstang verpulverd, krukas aan barrels. Ik keek ernaar als een kip naar het onweer. Tot Rijkswaterstaat en de ANWB me bevrijdden. Op de brug bij Vincent Twin Service inspecteerde de monteur het gat in het blok van de Moto Guzzi. Met een magneet viste hij brokken gietijzer uit de carterpan. Hij siste tussen zijn tanden. Daarna keek hij me peinzend aan. 'Je hebt net op tijd de koppeling ingetrokken,' zei hij, 'waarschijnlijk intuïtief. Meestal slaat het achterwiel vast bij een vastloper. Hoe hard reed je eigenlijk?'
Toen pas kreeg ik schrik. Bij veel mensen duurt het lang voor ze doorvoelen dat er iets gebeurd is dat onherroepelijk is geworden, voordat ze snappen dat iets veel beroerder af had kunnen lopen. Laconiek doen komt eerst. Je doet doodkalm omdat nog niet tot je doorgedrongen is dat je waanzinnig veel geluk hebt gehad. Motorrijders scoren hoog als het gaat om laconiek gedrag. 'Ik ben op mijn plaat gegaan, haha!' De huidige directeur van het motorfietsmuseum in Raalte, Max Middelbosch, kan smakelijk vertellen hoe hij tijdens een rally in Zuid-Afrika bleef doorrijden op zijn Harley met een been dat volgens de artsen geamputeerd moest worden na een val. 'Het koudvuur zat er diep in, mijn maten moesten de motor aantrappen.' Het was een handzaam, laconiek verhaal geworden.
Na die vastloper begon ik te denken. Waarom rijd ik motor? Wat zegt het over mij en andere motorrijders dat we een hobby beoefenen waarbij we 18 (achttien!) keer zoveel kans hebben op een dodelijk ongeluk als autorijders? Ik besloot er een boek over te maken. Ik moest op zoek naar de ziel van de motorrijder, ik moest weten wat de motorrijder beweegt. Geen technische lulverhalen, iets waar je veel motorrijders op betrapt, testosteronautisme, zoals sommige vrouwen het noemen: alleen maar praten over sleutelen, gereedschap, pk's en types motorfietsen.
Het ging mij om het gevoel. In 2010, toen ik besloot dat boek te maken, waren er zo'n 660.000 mensen met een motorrijbewijs in Nederland. Daarvan waren er 70.000 van het vrouwelijk geslacht. Dat kwam mij goed uit. Ik dacht: vrouwen weten beter wat belangrijk is in het leven, dus ik ga veel bijdragen van en over vrouwen opnemen in mijn motorboek.
Een van de eerste stukken schreef ik zelf. Over een reisje naar motorcamping De Hei in Limburg. Ik had gehoord dat daar een stel motorvrouwen kampeerden. De Regenkapjes noemden ze zichzelf. Acht vriendinnen die elk jaar samen op de motor op stap gaan. Een en al gezelligheid en sisterhood, zo bleek. Mooie vintage motorfietsen (o.a. een fraaie Moto Guzzi 850 T - ik geef toe dat ik partijdig ben) en een custom made Harley. De voorzitster van de Harley Davidson Club Twente was er ook bij. Van haar leerde ik wat een speed wobble is. Lachend vertelden de dames dat ze op de camping elke dag door opdringerige heren uitgenodigd werden om mee te doen aan een lekkere lange rit door het Limburgse land: 'Maar dat doen wij niet, wij zijn hier voor de gezelligheid, we gaan echt niet de hele dag op de motor zitten!'
In de stad Groningen bleek een homomotorclub te bestaan. Mannen die elke zondag gezellig samen gaan toeren, na een uurtje koffie drinken en een taartje eten en dan weer op huis aan. Samen rijden blijkt voor veel motorrijders een extra plezier. En rijden op hetzelfde merk motor lijkt te verbroederen. Mijn ervaring is dat Harley Davidson-adepten vaak van een ander soort zijn dan liefhebbers van Yamaha, Honda of Suzuki of Moto Guzzi of Ducati of Engelse motorfietsen.
In Groningen woont ook de voormalige eigenaar van de Benzinebar, Paul de Boer, overtuigd Harley-rijder. Zijn ZZ-Top-hoofd en zijn oliebesmeurde handen staan op de omslag van mijn boek, Motorrrraria. In zijn jeugdjaren ging De Boer ruig tekeer. Hij scharrelde met zijn vrienden oude Honda's op, 'zo'n ding van pisbakkenstaal', ze lieten de olie eruit lopen en reden er dan net zo lang op rond tot hij vastsloeg. Een rare manier om je weerzin tegen een bepaald merk motor te tonen, vind ik. In Westerbork woont Albert Bos. Drente was in 2010 de provincie waar de meeste motorfietsen rondreden, misschien is dat nog steeds zo. Albert is opgegroeid met motorgevoel in zijn familie. Hij is geen liefhebber van Engelse motorfietsen. 'Die lekken altijd,' zegt hij, 'daarom hebben de Engelsen ook altijd grind om het huis.'
Zijn opa, zijn vader, zijn ooms en tantes, ze gingen allemaal naar de TT, elk jaar. Albert is dol op MV Agusta. 'Ach jonge, toen Giacomo Agostini de TT nog reed! Als hij op de MV Agusta voorbij kwam in de bocht waar wij stonden, gingen mijn ooms en mijn vader en de neefjes allemaal met de benen wijd staan. Daar word je toch geil van, van het geluid van zo'n 350 cc MV Agusta? Ik heb er een elpee van, prachtig is dat.'
Het is een fraai voorbeeld van gemeenschapszin, allemaal tegelijk met de benen wijd gaan staan. Maar er zijn ook veel pure individualisten onder de motorliefhebbers. Motorpublicist Karel Hubert uit Eemnes schrijft in mijn boek dat hij absoluut niet meedoet aan de gewoonte van motorrijders om elkaar te groeten. Hij vindt het onzin. Automobilisten doen het immers ook niet. Ik wel, ik groet altijd onderweg. Ik blijf het plezierig en sociaal vinden, ook na vele jaren rijden. Ondertussen is het groeten ook een prima manier om alert te blijven op saaie lange stukken.
Een van de indrukwekkendste verhalen in het boek is geschreven door Tommy Wieringa. Hij vertelt over zijn voormalige leraar Nederlands, Jon Verhave, een man die altijd alleen reed. Op zijn BMW R60 haalde hij een auto met aanhanger in. Het stereotiepe ongeluk: linkerknipperlicht was kapot, de auto slaat linksaf en raakt de motorrijder tijdens de manoeuvre. Verhave toucheerde lichtjes met zijn nek een verkeersbord. Met zeer zware gevolgen: een hoge dwarslaesie. Hij bleef lesgeven vanuit een rolstoel en hij bleef geïnteresseerd in motorfietsen.
Puur individualisme zie je ook terug bij de lieden die lange reizen maken op hun motor. Sjaak R1, Sjaak Lucassen, is er zo een. Vijf jaar en vijf maanden reed hij, ruim 250.000 km, door 75 landen. Ongelooflijke verhalen. Een gifslang die plotseling naar boven komt kruipen vanonder het dashboard tijdens het rijden. Acht keer op een dag er vanaf vallen, gewoon doorgaan. Een dame uit Goor die een Schot met een Triumph Scrambler ontmoet, een zijspan monteert en dan anderhalf jaar door Zuid-Amerika trekt op een dieet van knakworstjes. De Transamazonica. Bij zeer hobbelige wegen zette ze haar bh in de strakste stand. Branko Vliegenthart (1958-2015) reed een BMW R26 uit 1959, een vintage Bonneville en een BSA. Hij woonde op een boot in Zutphen. Een kleurrijke liefhebber van alles wat wielen heeft, van gebakken 'aardappetjes', tabak en Ricard, maar bovenal van motorfietsen. Eigenheimer eerste klas, reed nooit samen met anderen. Hij zette zijn BMW ook nooit op slot. Er was toch geen mens die de BMW aan het lopen kreeg. 'Een karaktertje, die motor,' zei Branko, 'als ik dronken ben, verrekt hij het om te starten. Terecht.'
Na al die verhalen over motormensen in mijn boek raakte ik er steeds meer van overtuigd dat je motorrijders kunt vergelijken met indianen. Elke stam (elk merk) heeft zijn zeden en gewoonten en zijn eigen uitdossing, de meeste stammen koesteren hun eigenheid en beklemtonen de verschillen. Indianen redden zich met wat de omgeving te bieden heeft. Ze improviseren, ze overleven, ze piepen niet. Op de een of andere manier is afzien en gevaar ook een belangrijk pluspunt van het motorrijden. Ruim anderhalf jaar lang reed ik voor mijn werk op een oude Honda CX, gekocht voor vierhonderd euro, van Enschede naar Groningen. Ook in de winter. Ik vertrok 's maandagsochtends om zes uur, pakte de Autobahn richting Emden en reed vol gas die kant op. De ijspegels hingen aan mijn helm als ik de klas binnenkwam. Het duurde wel een half uur voor ik weer op temperatuur was, maar dan voelde ik me ook kiplekker, veel frisser dan na een duffe autorit.
Ik rijd nog een jaar of tien door, tot ik een artritisch oud kereltje geworden ben en het echt lijden geworden is, heb ik me voorgenomen. Daarna erven mijn zonen de motor. Tegen die tijd zijn ze er zeker klaar voor...