Meester Bergsma had in Indonesië gewerkt, maar hij leek in niets op mijn held Sandokan, een Indonesische piraat die iedere zaterdagavond op de televisie was. Dat kwam vooral door de hoornen bril met jampotglazen die hij droeg en door zijn blonde vlashaar. Toen ik vernam dat hij alleen blanke kindertjes van Shellemployees onderwezen had, verbrokkelde de laatste rest van het voetstuk waar hij op stond tot hinderlijk knerpend grint.
Mijn leven bestond uit het vluchten van de hel van ons gezinsleven naar de hel van de lagere school en vice versa. Op school werd ik meedogenloos gepest door Sjonnie en zijn groepje meelopers en thuis door mijn broer. Thuis was er ook nog een moeder die dag en nacht leek te boenen en stofzuigen, een moeder die wilde dat ik nette kleren droeg, met twee woorden sprak - ik vergat dat altijd - met mes en vork at - ze kon het zelf niet -, en ik mocht niet vloeken, maar mijn vader deed niet anders en daar zei ze nooit iets van.
Mijn vader was ambtenaar, hamsteraar, onberekenbaar, eeuwig prikkelbaar en onverdraagzaam. Hij bewaarde krantenknipsels, latjes die nog weleens van pas konden komen, krom geslagen spijkers, krammen en schroeven in ontelbare blikjes en potjes op een plank in de schuur. Daar had hij eveneens een plank met potjes waarin hij zijn teleurstellingen en de krenkingen die hij ondergaan had bewaarde, vastbesloten alles tot het einde der tijden te koesteren en erop te broeden hoe hij al dat onrecht eens zou vergelden. Het moge duidelijk zijn dat mijn moeder veel bijdroeg aan dat onrecht, want hoewel pa haar vaak luidkeels of hardhandig terechtwees, greep ze iedere aanleiding aan om aan zijn controle te ontsnappen.
Toen meester Bergsma aankondigde dat de klas een lang weekend op schoolreis zou gaan naar een Waddeneiland en briefjes uitdeelde voor onze ouders die getekend en wel terug moesten worden ingeleverd, wie van de ouders ter begeleiding mee zou willen gaan, voelde ik de bui al hangen. Ontsnappen was onmogelijk.
Ma ging dus mee op schoolreis. Ze had pa overtuigd met de woorden: 'Je weet toch hoe hij is, zo kan ik hem in de gaten houden.' Volgens mij wist pa helemaal niet hoe ik was, want pa had geen enkele belangstelling voor mij.
We moesten de vijfentwintig kilometer naar de havenstad waar de veerboot vandaan vertrok per fiets afleggen en voor het eerst was ik jaloers op Piet, die polio had gehad en daarom niet mee hoefde. De dagen voorafgaand aan het vertrek zocht ik koortsachtig in de bibliotheek in de medische encyclopedieën naar een geloofwaardige ziekte, de meest voor de hand liggende daarbij vergetend. In die dagen was pa druk bezig zowel de fiets van ma als die van mij op orde aan het maken. Pa kon dat, zij het met de nodige vloeken, en hij repareerde zelfs de verlichting, hoewel dat zinloos was, maar ja, pa kende Sjonnie dan ook niet.
Op de dag van vertrek moesten we om half zes opstaan, het was nog niet eens licht. Ma maakte lunchpakketjes die bestonden uit flesjes Fanta en kleffe kadetjes met gebakken ei en veel zout. Bij school werd ik ingedeeld bij het groepje kneusjes en dat kwam me goed uit. Ik kon me namelijk heel goed verstoppen, thuis deed ik dat in klerenkasten, en nu zou ik me verstoppen tussen de andere kneusjes, zij die altijd het laatste gekozen werden bij de spelletjes met gym. Meestal werd ik als aller-allerlaatste gekozen, maar ik was wél slim, ik was een verstopkoning, de Houdini van de onzichtbaren, maar dan net even anders.
Aanvankelijk fietste ma met de kneusjes mee, maar bijna onmerkbaar schoof ze langs de lange rij naar voren, tot ze op gelijke hoogte fietste met meester Bergsma. De zon scheen en het waaide nauwelijks. Ik hoorde kieviten, grutto's en Sjonnie schreeuwen. Ik zweette me het schompes en het kostte me de grootst mogelijke moeite om mijn paniek te bezweren iedere keer als ik Sjonnies schorre stem hoorde. Al snel, we waren nog niet eens halverwege, braken de eerste schermutselingen uit in het midden van de rij. Sjonnies bende reed het groepje meisjes klem dat zich verzameld had rond Joke, een roodharig meisje met een dwingende aanwezigheid. Drie meisjes kwakten tegen het asfalt. Er moesten schaafwonden schoongemaakt, steentjes uit wonden gepeuterd, Sjonnies bestraft met oorvijgen en sturen recht gebogen worden. Tijdens ons oponthoud ontging het me niet dat meester Bergsma het vormelijke mevrouw ingeruild had tegen Frida en dat Frida meester Bergsma Age noemde, koket naar hem lachte en hem daarbij zacht over de onderarm aaide. Ik werd er misselijk van.
Rond het middaguur arriveerden we in de havenstad en de veerboot lag reeds op ons te wachten. Het schip heette dan ook heel toepasselijk de Anton Wachter.
In de besloten ruimte van een schoolklas viel het meester Bergsma al niet mee om de orde te bewaren, op een veerboot bleek het helemaal een onmogelijke opgave, ondanks de welhaast sacrale toewijding van mijn moeder en een aantal andere tijdelijk ontsnapte huisvrouwen. Later las ik eens dat er in die tijd sprake was geweest van een feministische golf, maar in ons provinciestadje werden geen beha's verbrand, men was bij ons niet lang geleden immers nog verwikkeld in de Tachtigjarige oorlog en de laatste schermutselingen daarvan echoden nog na. Je had protestanten, katholieken en openbaren en bij die laatsten hoorden wij.
Sjonnie was zo'n jongen die nooit stilzat, hij zat continue te draaien in de bank, zat naar links of rechts gekeerd, andersom, ja zelfs weleens op de kop, maar nooit naar meester Bergsma en het bord toe, ondanks al de berispingen die hij kreeg van de meester, ondanks alle liefdevol corrigerende beuken voor zijn kop van zijn vader. Hij had twee kompanen, Ane Jan en Reindert, en hoewel Sjonnie de onbetwiste leider was, waren zij evenzeer kwade geniussen, maar veel onzichtbaarder, zodat Sjonnie altijd voor de gevolgen opdraaide.
Op de Anton Wachter duurde het zowaar een kwartier voor meester Bergsma ontdekte dat er een aantal kinderen niet meer in het scheepsrestaurant zat. Uiteraard ontbrak Sjonnie. Men zocht koortsachtig het hele schip af, maar iedere spoor ontbrak van Sjonnie. Ane Jan vroeg aan de meester of je ook kon zwemmen in de Waddenzee en daarmee plantte hij het zaadje van beheerste paniek. De meester stoof naar de stuurhut en niet lang daarna zagen we achter ons, in het schuimspoor van de boot, reddingsboten kruisen en hoog boven hen vloog een helikopter. Reindert en Ane Jan zagen het grijnzend aan en ik vroeg me af waarom ik de enige was die dat zag. Sjonnie was gewoon aan boord, geen twijfel mogelijk.
Uiteindelijk, aan de kade van het eiland, had meester Bergsma zo'n hoogrode kleur dat ik vreesde dat hij ieder moment een hartaanval kon krijgen. Op het allerlaatste moment, onze fietsen stonden al op de wal, de stalen weesfiets van Sjonnie als fier symbool van het falen van de meester in het middelpunt, kwam een vrachtwagenchauffeur met een hevig tegenstribbelende Sjonnie opgetild aan zijn oor van de laadklep gelopen, hij moest op zijn tenen huppelen om de chauffeur bij te houden.
'Kijk eens wat ik in mijn cabine vond...' zei hij.
'Wacht maar tot ik dit aan je vader verteld heb!' krijste meester Bergsma, compleet over zijn toeren.
Sjonnies gezicht betrok een moment, maar hij herstelde zich snel en zocht Ane Jan en Reindert op, haalde schielijk een boekje uit de binnenzak van zijn jas, waarop een dame op handen en voeten zat, terwijl een jongeman achter haar knielde en haar bij de heupen vasthield. Anatomisch gezien klopte het plaatje niet erg, daar waar bij mij een schriel pielemoosje zat, stak bij hem een geaderde boomstam uit die ergens tussen de billen van de dame verdween. Dat leek me pijn te doen, maar zij keek ondeugend lachend achterom. Heel vreemd vond ik dat, zeker omdat zich iets roerde in mijn onderbuik waar ik totaal geen controle over had.
'We gaan een geintje met de meester uithalen!' fluisterde Sjonnie opgewonden en ik was vooral blij dat deze onheilige drie-eenheid een keer haar aandacht naar een volwassene verlegd had. Misschien dat deze schoolreis toch niet zo erg zou zijn als ik verwacht had.
Soms is het beter een ideaalbeeld fantasie te laten. Hoewel meester Bergsma ma nog steeds Frida noemde, sprak zij hem afstandelijk en met een zekere hooghartigheid terug met meester Bergsma aan. Ik zou nooit geen oom Age krijgen, ma had immers thuis al een man zitten die niet bepaald perfect te noemen was. Ik had haar vooraf kunnen vertellen dat meester Bergsma niet de standvastige onderwijzer met zelfvertrouwen was, ware het niet dat ma niets van wat ik deed of zei serieus nam.
We fietsten in colonne over de dijk langs de Wadden naar de verbouwde boerderij waar we zouden overnachten. De wind rook naar slib, wier en zout. Ik vond het lekker. Meeuwen scheerden krijsend over ons hoofd. Mijn klasgenoten schreeuwden terug. Plotsklaps vlogen twee straaljagers met donderend geraas angstwekkend laag over ons hoofd. Het strand aan de Noordzeekust was een oefenterrein, wist ik. Ik wist alles over het leger. Ik wist dat de straaljagers Starfighters waren. In de verte hoorden we het doffe ploempen van bommen op het strand. De bende van Sjonnie joelde opgetogen en de jongens vroegen meester Bergsma of ze de volgende dag op het Noorderstrand mochten kijken.
Thuis speelde ik tot voor kort nog met soldaatjes. Oorlog fascineerde me om voor mij onduidelijke redenen. Wel wist ik dat ik de held van mijn eigen spel kon zijn. De scheidslijnen tussen goed en fout waren duidelijk, tot ik een keer op televisie een filmpje zag over de Tweede Wereldoorlog zag waarin een man die op een oom van me leek hysterisch krijsend aan zijn toehoorders vroeg of ze 'die totalen Krieg' wilden! Ja, antwoordde ik onbewust en mijn broer die op de bank zat keek op van zijn stripboek en staarde me heel raar aan.
Gelukkig mocht ik op de kneusjeskamer slapen, buiten het bereik van ma en de bende van Sjonnie, maar toen ik mijn tas op het bed zette merkte ik dat ik begon te kuchen en dat mijn neus begon te lopen. De kamer was vlak onder het rieten dak en ik dacht aan mijn dode opa en mijn broer met hun astmatische bronchitis. Het zou toch niet? Ik had zo mijn best gedaan om een kwaaltje te verzinnen om niet mee te hoeven en nu ik het best een beetje naar mijn zin had, zou ik nu dan? Nee, onmogelijk, dat mocht gewoon niet.
De mevrouw die kookte was zo onverstandig geweest om doperwtjes en gehaktballen klaar te maken, maar ja, zij kende Sjonnie ook niet. Zo kwam het dat ik drie gehaktballen at, eten was mijn grootste hobby, dat ze op de grond hadden gelegen deerde me niet, opa had het immers ook altijd gezegd: waar het morgen terecht komt is het ook niet schoon.
Het gebeurde dus wel, de nacht was een hel van snot en rochel, ik sliep nauwelijks. De volgende ochtend had ik over mijn hele lichaam rode bultjes en ik had een rood opgezette neus en gezwollen ontstoken ogen. Toen ik die eindelijk open had en enigszins bij zinnen was merkte ik iets vreemds. De moeders zaten aan een tafel zonder meester Bergsma, die zowaar bij Sjonnie en zijn bende zat. Het was stil in de eetzaal. Er werd gefluisterd dat een van de moeders een vies boekje in de jaszak van meester Bergsma gevonden had.
Na het eten kwam ma op me af gebeend. 'Pak je spullen,' zei ze, 'je bent ziek, we gaan naar huis, ik heb je vader al gebeld.' Ik wilde niet weg, ik wilde naar het wad, maar ma was zo onverbiddelijk als ze maar kon zijn en een paar uur later zat ik weer op een veerboot, een andere dit keer en deze heette de Ina Damman.
In korte tijd was ik ernstig verknocht geraakt aan het Wad. Al die verschillende soorten eenden, de steltlopers die lichtvoetig over het slib trippelden, de grote groepen zwart-witte vogels met heloranje lange snavels en poten, dat had je bij ons aan het kanaal niet. Ik stond op het bovendek van de Ina Damman en zoog het heldere licht op dat bijna pijn deed aan mijn ziel, terwijl ma in het restaurant koffie zat te drinken met een aantal vrachtwagenchauffeurs.
In de haven stond pa al op ons te wachten, hij had de imperiaal op het dak van de rode kever gezet om daarop onze fietsen vast te binden. Normaliter werd de imperiaal alleen gebruikt als we gingen kamperen en het vastmaken van de fietsen leverde bijna net zoveel gehaspel en gevloek op als het in elkaar zetten van het stalen frame van de bungalowtent. Als er ooit een kampioenschap vloeken zou worden uitgevonden, zou mijn pa ongetwijfeld winnen. Ma stond er gelaten bij te kijken.
Thuis probeerde pa me uit te horen over wat ma allemaal gedaan en gezegd had tijdens de schoolreis, maar ik hield me zoals gewoonlijk op de vlakte. Pa's wantrouwen vulde echter het huis, hetgeen ertoe leidde dat ik mijn broer dagenlang niet zag en mijn ouders slechts in eenlettergrepige woorden met elkaar communiceerden. Ma sprak sowieso maandenlang niet tegen me, kennelijk ging ze ervan uit dat ik van alles aan pa had verteld.
Over het reisje werd op school zelf ook niet al te veel gesproken. Meester Bergsma betrok wederom een vacature in het buitenland voor de kindertjes van de Shell. Sjonnie bleef een tijdje weg van school en toen hij terugkwam waren zijn twee voortanden afgebroken. Verder was hij niet veranderd. Meester Brandsma werd onze nieuwe meester. Hij stonk naar drank. Ik wist dat omdat ik ooms had die ook zo roken. Van pa mocht ik niet meer mee op schoolreis. Toen ma vroeg waarom niet, antwoordde hij: 'Je weet toch hoe hij is?'
Pa en ma wisten kennelijk hoe ik was. Wist ik het zelf maar.