Elvis Presley zat in militaire dienst in West-Duitsland. Hij kwam aan met de boot, en vertrok twee jaar later met het vliegtuig. HIj woonde in een hotel, en ook nog in een woonhuis. Hij miste zijn moeder, en zijn vader was met hem mee. Hij werd er bevorderd tot korporaal, en ontmoette zijn latere vrouw.
Op een dag ging hij naar Parijs.
John Fante was een schrijver uit Los Angeles, opgegroeid in Boulder. Hij schreef Ask the Dust en Wait until spring, Bandini, over zijn alter ego Arturo Bandini. Hij had vier kinderen en een vrouw, en een pitbull. Hij mocht graag drinken, en zijn ouders waren Italiaans.
Op een dag ging hij naar Parijs.
Op een dag in Parijs hebben Fante en Presley elkaar ontmoet.
Het gebeurde in juli 1959.
Elvis had zijn vrienden en vader meegenomen voor een uitstapje naar Parijs, even weg van het kazerneleven in Friedberg, West-Duitsland. Hij zette flink de bloemetjes buiten, en had kennis aan verschillende vrouwen, vooral in uitbundige uitgaansgelegenheden. Omdat het uitje uit de hand liep, ging de terugreis niet per trein, maar werd er een zwarte Cadillac ingehuurd om het gezelschap veilig terug te brengen.
John Fante moest in Parijs het script afronden van de film The Fish Don't Bite, maar kreeg halverwege te horen dat het project niet doorging. Hij werd zo dronken dat hij niet meer wist waar, en wie hij was. Hij schreef een kort verhaal, The First Time I Saw Paris, en beschreef de vieze randjes van de stad. Hij miste Californië, en had liever thuis honkbalwedstrijden gezien.
Presley en Fante sliepen in hetzelfde hotel, Prince de Galles, nabij de Champs Elysees, in de zomer van 1959. Elvis had een hele verdieping afgehuurd, en Fante één kamer, die hij kortstondig deelde met zijn vrouw, die even overkwam. Fante zag dat de stoep van het hotel elke dag was bezaaid met smachtende fans van 'de grote Presley'.
In de lobby van het hotel werden ze aan elkaar voorgesteld. Ze schudden handen, en keken elkaar even lachend aan.
'Best een aardig ventje', schreef Fante naderhand.
- Best een aardig ventje (17 februari 2024)
- Het concert van Kris dat ik niet zag, maar José wel (04 juli 2020)
- Interview (literatuur) (11 april 2020)
- Kabouterbier (14 maart 2020)
- De beste wedstrijd die ik niet zag - met Jack Kerouac on my mind (22 februari 2020)
Kris Kristofferson nam een hap van zijn broccoli, en keek om zich heen, in de grootste kleedkamer van De Oosterpoort in Groningen. Zijn donkerbruine Gibson wachtte op hem in de gitaarkoffer, en hij wreef over zijn ongeschoren kin. Wie er ook ongelukkig was, hij was het niet.
Om kwart over negen zou hij worden aangekondigd als de grootste nog levende verhalenverteller, als de legendarische outlaw poet, en zou hij langzaam naar de microfoon lopen, met de mondharmonica om zijn nek. Achttienhonderd mensen gingen zijn optreden zien, op deze zaterdag 14 september in 2013. Hij zou worden toegejuicht door een singer-songwriter uit Nieuwe Pekela, de wethouder van Hoogezand-Sappemeer, een Groningse tekstschrijver met pretoogjes, en een countryzangeres die haar fiets bij De Oosterpoort had gezet en anderhalf uur lang tegen de tranen vocht.
Wie er niet bij was, had het mooiste concert van 2013 gemist. Ze zouden het telkens herhalen, zij die erbij waren, wie en wanneer je het ook vroeg. Naarmate de tijd vorderde werd het steeds beter, en nog erger als je dat ene optreden in het kalenderjaar 2013 was misgelopen. Vergeet daarbij ook niet dat hij 77 jaar is, en dat de rit er bijna op zit, de kans dat hij nog een keer komt is te verwaarlozen. Luister maar naar het titelnummer van zijn laatste cd, Feeling Mortal.
I've begun to soon descend
Like the sun into the sea.
Je had de kans laten lopen om nu en misschien voor de allerlaatste keer Kris Kristofferson te zien spelen, spiritueel en muzikaal plaatsvervanger op aarde van Johnny Cash en een van de favoriete tekstschrijvers van Elvis Presley. Bijna dertig platen maakte hij, maar het gaat eigenlijk om de vier liedjes die hij begin jaren zeventig uitbracht, en die oneindig vaak zijn vertolkt door alle denkbare grote zangers op aarde. Als je de liedjes één voor één opsomt voel je ze al zoemen door je aderen:
For the good times.
Sunday Morning Coming Down.
Me and Bobby McGee.
Help me make it through the night.
Voordat hij definitief als de zon in de zee zou zakken, was hij in Groningen, als hoofdact van het jaarlijkse Take Root-festival, een dag vol prachtige ouwe en nieuwe americana. Hij kwam met zijn Nightliner-bus uit München, en zou daarna doorknallen naar Parijs, Barcelona en Londen, om deze korte Europese tour af te ronden in Glasgow. Mooi toch. Ja, hij kon wel in zijn huis op het Hawaïaanse eiland Maui blijven, en daar rondjes op de tractor rijden over zijn landgoed, zijn gras maaien, of met zijn collega-outlaw Willie Nelson schaken en ouwehoeren. Maar hij moest er op uit, en al zou je het niet verwachten, hij voelde zelfs in Groningen weer vlinders in zijn buik. Alsof hij weer de bokser was die de ring in moest. Zijn leven was al een prachtig plaatje geweest, maar het ging gewoon door, al die wonderlijke vibraties.
De Nightliner, waarin hij had geslapen, stond vanaf zaterdagochtend op het terrein van De Oosterpoort geparkeerd. Op een tafel in zijn kleedkamer lag alles klaar waar hij om gevraagd had: flesjes water met en zonder bubbels, rode wijn (Merlot), witte wijn (Chardonnay), een sixpack Heineken, vier blikjes Red Bull, vier flesje Gatorade (als het maar geen rode is), koffie en thee, zoutjes en fruit. Buiten de kleedkamer, in een hok bij de kantine, had Lisa de tourmanager zijn zwarte outfit in de was gedaan. De jonge binken van de eveneens optredende The Milk Carton Kids proestten het uit van het lachen. Hihi, dat zometeen hun onderbroeken in dezelfde wasmachine zouden gaan, als waar het overhemd van Kris Kristofferson in was gewassen. Awesome!
Voor de deur van de kleedkamer lag een opgerolde poster van het Take Root-festival. Hij stond al heel lang op het verlanglijstje van het festival, eigenlijk al sinds de oprichting in 1998. Kristofferson was de personificatie van de muziek van het festival: tijdloos, nog steeds relevant, grensverleggend, en de basis van de country. Waylon Jennings was dood, net als Johnny Cash, Willie Nelson kwam niet, Merle Haggard verdomde het, en Kris - ja, Kris die maakte ook nog films en nieuwe cd's, dus waarom niet? De organisatie hoopte elk jaar dat hij toevallig weer in Europa zou gaan toeren. Alleen voor Groningen zou hij nooit van zijn eiland afkomen, dat wisten ze. Maar als anchor date, dus alser om de Oosterpoort-gig een Europees toertje zou worden gebouwd, dat kon misschien wel.
In januari hing hij opeens boven de markt- en gelijk deden Peter Sikkema en Johan Kleine een bod, via een Nederlands tussenstation, Green House. Ze hoorden niks, of soms een beetje, het was telkens misschien, en bijna, hangt ervan af, is mogelijk, tot in april het verlossende telefoontje kwam: Hij komt! Te gek! We hebben een icoon geboekt! De piek op de kerstboom!
Kris Kristofferson schoof zijn bord opzij, en pakte zijn gitaar, om het liedje dat hij schreef als elfjarige, I hate your ugly face, in de kleedkamer te spelen. Het zou daarna nog wel twintig jaar duren voordat hij doorbrak. Eerst moest hij nog zijn vader, de beroepsmilitair, de vinger geven door uit het leger te gaan. Daarna veegde hij de vloer van de Colombia-muziekstudio, en vloog hij als helikopterpiloot een tijdlang van Tennessee naar Louisiana. Hij wilde zo graag dat Johnny Cash een liedje van 'm opnam, dat hij op een dag met zijn helikopter in de tuin van Cash landde en hem muziektapes overhandigde. Met eeuwigdurend succes, want tot aan het einde van zijn leven, in de American Recordings, bleef Cash hem hartverscheurend mooi vertolken.
Hij moest nog even douchen, zijn schoongewassen zwarte overhemd en zwarte spijkerbroek aantrekken - en dan was het showtime! Er waren net een paar bezoeken afgelegd aan de kleedkamer, terwijl hij in zijn luie stoel zat, met zijn gitaar op zijn schoot. Hij was welkom geheten in Groningen, er was hem gevraagd of alles in orde was, of hij nog wat moest eten of something else. Hij was een tevreden mens, zei hij.
Toen hij het podium op liep, en zijn witte haar het spotlicht ving, stond Jack Tebbens vooraan. Hij droeg een T-shirt met daarop een foto van country-outlaw David Allen Coe. Twee keer eerder had hij Kristofferson gezien, maar nog nooit zo dichtbij huis. Jack vond Kris een goeie kerel, zoals-ie daar op het podium stond. Het zou een Groninger kunnen zijn, zo nuchter en rustig als ie gebleven is, ondanks het succes.
Verdomd, hij speelde dus zijn favoriete nummer, Sunday Morning Coming Down, en daar zong hij die prachtige regels:
I fumbled through my closet for my clothes,
And found my cleanest dirty shirt.
Dat raakte Jack heel hard, in de Oosterpoort. Want hij heeft ook een tijd gehad, vanwege twee echtscheidingen, dat hij in zijn klerenkast op zoek moest naar zijn minst gore schone overhemd. Nu heeft ie er trouwens wel zestig in de kast hangen, en allemaal spic en span.
Ergens verderop stond José Cutileiro, één op één met zijn kippevel. Dat hij dit mag meemaken, schoot er door zijn hoofd. Hoe glorieus, hoe imponerend en ontroerend. Achteraf durfde hij wel op te biechten, waar de siddering mede vandaan kwam. Zijn vorm van meditatie was het kijken van oude afleveringen van politie-inspecteur Columbo. In één daarvan wordt Sunday Morning Coming Down gezongen, door de crimineel van dienst Johnny Cash.
In anderhalf uur tijd speelde hij dertig nummers, hij begon met Feeling Mortal en eindigde met Why Me. Zijn stem klonk soms roestig, en breekbaar, zijn gitaarspel beperkte zich tot de akkoorden G, C, D, A en E, en de twee laatste een enkele keer in de mineurvariant. Op de mondharmonica was het inademen, en uitademen.
Maar wat een charisma, zag Hans Hanneman. Wat indrukwekkend, vond Edwin Jongedijk. Elk liedje komt binnen, zei Ger Lindeman. Die kalmte, stelde Arne Lampe vast. Henja Dijksterhuis had er zelfs een passende term voor: roekeloze country. Juist omdat het moeilijk leek, met al zijn bescheiden middelen, haalde hij er het maximale uit, en het dus klonk zoals country moet horen, nooit zonder gevaar. Net binnen de lijntjes.
Om met Henja op te foto te kunnen, na het optreden, ging Kris Kristofferson er even bij liggen, op het podium. Hans Hanneman vraagt nooit een handtekening, hij kreeg er nu eentje op de hem aangereikte setlist. José Cutileiro moest na het optreden even bijkomen, met een biertje, hij hoefde niks meer te horen, van wie dan ook.
Toen Kris Kristofferson klaar was, was hij ook zo weer weg. Hij had op kalme wijze zijn spullen gepakt en was de Nightliner ingekropen, op weg naar Frankrijk. In de grootste kleedkamer van De Oosterpoort zag alles er piekfijn opgeruimd uit, alles dat niet was opengemaakt, stond keurig netjes bij elkaar. Het leek alsof Kris Kristofferson er nooit was geweest, het was alsof we het mooiste concert van 2013 niet hadden gemist.
Je wiebelt, en staat kaarsrecht. Je ogen zwemmen, en je ziet alles. Dan ben je bij de godfather of new journalism, en dan weet je waar je bent.
Kom maar hier, naar de hotelkamer. Je mag niet met hem fitnessen, je mag niet met hem naar het museum, je mag niks.
Je moet wachten, je moet rondlopen, je moet slecht slapen.
Je bent bijna aan de beurt, eerst nog iemand anders. Je moet denken aan je pak, aan je overhemd, aan je schrijfblok, aan je cassetterecorder.
Dag mevrouw Wolfe. Gaat u even winkelen?
Je vindt dat leuk. Daar gaat haar lift, van twee naar zero.
Je ziet hem, en je kent hem al jaren. Je bent wat van hem. Je weet niet waar je bent. Hou je vast, hou je vast aan wat je nu allemaal weet.
Alle vragen zijn voor niets geweest. Het loopt anders.
Je praat over banden, nieuwe autobanden en universele verbanden. Je ziet hem tekenen, je ziet hem op jouw kladblok tekenen, en je ziet een traag bewegende pen.
Je gaat op de foto. Je gaat samen twee keer op de foto. Je hebt een tekening, een foto en dus ook een verhaal.
Je hebt een cassetterecorder die niks opneemt.
Je hebt alles opgezogen. Je bent in alles een man.
Dat zijn de kale feiten.
Als optredend dichter die niet per se een aandrang voelt om op te treden, is samen in het spotlicht staan met de Giant Tiger Hooch een moment van eeuwige vrede omdat je niet het idee hebt dat je optredend dichter bent, zeker als het in een café is waar de clientèle gewoon door de poëzie heen ouwehoert en luidkeels bier bestelt, omdat er veel valt te zeggen en ook al net zoveel valt te drinken, daarbij denk ik ook aan hoe een muziekliefhebster van formaat opeens uit het niets voor de optredende dichter stond, alsmede voor de complete Giant Tiger Hooch, omdat zij toch echt naar de wc moest en de band en de optredende dichter zowel de heren- als de dames-wc barricadeerden met hun instrumentarium, waarop ze zich toch niet belemmerd voelde om door de artistieke enscenering heen te bonjouren en de wc te bezoeken, terwijl de band en de optredende dichter gas gaven, en zich ogenschijnlijk niet lieten afleiden in hun poëtische - en rammelde bluesinterpretaties, totdat echter er werd doorgetrokken en de muziekliefhebster van formaat in gracieuze stijl, en zich onbewust van deze cultuurhistorische gebeurtenis, terug liep naar de bar, en kordaat een kabouterbier tot zich nam, later gevolgd door alle leden van de Giant Tiger Hooch, alsmede door de optredende dichter, die verguld zijn neus in het bier doopte, en wist dat hij als taoïstische visser beet had.
1.
Ik zit aan de bar in café El Chapultepec in Denver. Op de televisie is een oude, geluidloze aflevering van de cowboyserie Gunsmoke te zien, en Janis Joplin zingt vanuit de jukebox 'freedom is just another word for nothing left to lose'.
Er mag niet worden gedanst in het café en aan de muur hangen foto's van Art Pepper, Stan Getz, Gerry Mulligan en Hank Mobley. Ze speelden hier allemaal, ook Bill Clinton en Frank Sinatra trouwens.
Aan de bar zit een man die op Willie Nelson lijkt en gisteren een nieuwe heup heeft gekregen. Een dikke man met een kleine snor en een glimmend geel jasje praat op hem in.
De deur van de wc gaat open en Jerry komt naar buiten. Jerry is even in de zaak, terwijl hij eigenlijk nooit op maandag in de zaak komt. Maar het is de dag van de wedstrijd, en hij heeft goede kaartjes. Hij gaat naar de Colorado Rockies tegen de San Diego Padres, aan de overkant, in Coors Field, het baseballstadion van de Rockies. Jerry heeft een baseballcap op die hij van zijn Mexicaanse schoonzoon heeft gekregen.
Jerry (82) heeft in de jaren vijftig Jack Kerouac en andere beatnicks nog uit zijn zaak gedonderd. Of ik dat wel wist, want hij kan de plek nog precies aanwijzen waar hij Jack een schop onder zijn reet verkocht.
Ik neem een hap van mijn hot burrito's en een slok van mijn ijskoude Budweiser.
Mannen in baseballshirts drinken zich in voor de wedstrijd. Ze staan in groepjes bij elkaar aan de bar, of gooien om de beurt een munt in de jukebox.
Ze gaan de wedstrijd zien, op deze maandagavond in oktober.
2.
Ik zit op een krantenbox, op de kruising van de Market Street en de 20th Street in Denver.
Ik zie mensen lopen naar het Coors Field, het stadion van de Colorado Rockies dat op deze maandagavond thuis speelt tegen de San Diego Padres. Ze zijn in groepjes, in paars en zwart gekleed en zwaaien opgetogen met hun kaartjes naar zwarte-kaartenhandelaren. Ze hebben goeie zin, en willen snel naar het stadion.
Ik zit op mijn handdoekje van de Rockies dat ik een uur eerder kado heb gekregen. Voor de hoofdingang speelde een derderangs John Cougar Mellencamp met een vijfderangs Al Green. Het was een warm up-concert, voor de wachtende fans die allemaal een handdoekje kregen.
Ik kocht ook nog een paarse ketting, voor mijn dochter, en een badge van de Rockies. Ik doe ze in mijn tasje waar ook een cowboyoverhemd en een cowboysjaal in opgevouwen liggen, beiden 's middags gekocht bij Rockmount Ranch Wear.
Een zwarte familie verkoopt ijs aan vier mannen in kostuum, maar met wel een petje op van de Colorado Rockies.
Een jongetje wacht samen met zijn vriendje op zijn vader. Ze worden gadegeslagen door een magere grijze vrouw die eerder met hoge stem bijbelse liederen zong, daarbij zich begeleidend met een tamboerijn.
Aan de overkant van het stadion lopen de cafés leeg. Een blonde vrouw probeert op hoge hakken vaart te maken. Overal klinkt geschreeuw.
Een dikke zwarte zegt de beste geroosterde pinda's van Colorado te verkopen.
Over een kwartier begint de wedstrijd. Er kan niemand meer bij, in het stadion.
3.
Ik zit op het dak van de Cowboy Lounge, op honderd meter van het Coors Field in Denver, waar de Colorado Rockies tegen de San Diego Padres spelen. Ik zie de stadionlichten en de bovenste ring.
Op het dak staat een televisie met een enorm scherm.
Ik drink Fat Tyre, een donker bier uit Denver. Naast me zit een fotograaf uit Berlijn, en naast ons twee inwoners van Boulder, een stad iets verderop. Hij is ingenieur en zij heeft Engelse literatuur gestudeerd maar werkt nu in een dierenkennel als verzorgster.
Twee zeer dikke zwarten, begeleid door een blond tenger meisjes, eten grote bakken met gekruide kippenpoten leeg en lachen om elke misslag van de San Diego Padres.
Aan de overkant is de The Tavern en ook daar is op het dak een bar en een televisiescherm, zoals elk café in Denver nu fans huisvest die geen kaartje konden krijgen.
In het Coors Field zitten bijna vijftigduizend mensen, en wij zitten hier. De ingenieur heeft vandaag een nieuw blauw pak gekocht. Hij gaat werken bij een ander IT-bedrijf in Denver. Zij zou heel graag meer Amerikaanse literatuur willen lezen, zoals van John Steinbeck. Maar als ze 's avonds thuis komt is ze te moe en kijkt ze liever televisie.
Ik neem een slokje van mijn Fat Tyre en kijk naar de sterren.
4.
Ik lig alleen in mijn kamer in La Quinta Inn, aan de rand van Denver.
Ik ben hier afgezet door een taxichauffeur die ons door een doodstil Denver had gereden. Bij een benzinestation kocht ik een sixpack Miller's Genuine Draft en een zakje geroosterde pinda's.
Ik blader door Book of Sketches van Jack Kerouac, en denk aan de jonge Jack die nog in Lowell aan de oostkust woonde en thuis zijn eigen baseball-universum bouwde. Hij bedacht zijn eigen competitie, met eigen kranten die de wedstrijden versloegen. Wino Love, Warby Pepper, Heinie Twiett, Phegus Cody and Zagg Parker, waren de verzonnen spelers waar het om draaide.
Uiteindelijk schreef hij zelfs een romantische baseballroman, Raw Rookie Nerves.
Toen hij eenmaal op weg was van de oost- naar de westkust en strandde in Denver, zag hij hier op een avond in een onaanzienlijke buurt een baseballwedstrijd, waarschijnlijk in augustus 1947, en dacht tijdens het kijken na over zijn leven, en zijn toekomst als man die geen jongen meer is.
"It was the Denver night here in the streets of the real Denver, and all I did was die. What had I gone and done with my life, shutting off all the doors to real, boyish, human joy like this?"
Dan is er opeens overal geluid. Ik hoor getoeter en geschreeuw en ik loop naar buiten. Auto's met open ramen rijden richting de highway. Een dronken oude man zwaait met zijn fles bessenlikeur.
Ik zet de televisie aan, en zie nog meer blijdschap. Honkbalfans weten niet wat ze moeten zeggen, en zeggen eigenlijk alleen maar dat ze blij omdat ze zo blij zijn dat ze blij zijn.
De hele nacht klinkt het geluid van de overwinning. De stad gromt.
Mat Holliday landde met een snoekduik op de thuisplaat, en daardoor wonnen de Colarado Rockies met 9-8 van de Padres, in de dertiende inning, na vijf uur.
Ik ga pas slapen als de sixpack op is.