De eerste keer dat ik Nick Cave sprak, voor tijdschrift Vrij Nederland, in 1986, had hij het al over een boek. Hij moest de titel drie keer herhalen voor ik eindelijk begreep wat hij zei. Iets met een 'kont en een engel'?
Jaren later verscheen And the Ass Saw the Angel eindelijk als De ezelin zag de engel in Nederlandse vertaling. Nou, dat was wat hoor. Een echt boek, met pagina's en hoofdstukken en zo, van de wildeman van de rock-'n-roll? Dus die mafCave, die de ene helft van zijn tijd liep te schreeuwzingen op wrakke podia, en de andere helft met gekke junkiewijven in een vies bed in Berlijn lag, omringd door een kapotte gitaar, een ouwe piano, injectienaalden en lege flessen, had ook nog tijd gezien om tussendoor een roman te schrijven? Beïnvloed door Faulkner, Beckett en Nelson Algren? Toe maar. Dan was je geen gewone jongen meer.
Maar ook bijzondere jongens moeten eten. Soms zelfs verplicht. Met mensen van de uitgeverij bijvoorbeeld. En die nodigen op hun beurt weer allerlei vage figuren uit. Die willen weten hoe Nick Cave 'in het echt' is. Hoe het is om met een rockgod - wat zeg ik: het grootste literaire talent van de rock-'n-roll sinds Bob Dylan en Leonard Cohen hun typemachines teisterden - aan tafel te mogen zitten.
Het is ergens in 1993 en ik ben een van die vage figuren. Ik mag meekomen met Lotje IJzermans, mijn radio-collega en leermeesteres bij de vpro, die Cave persoonlijk kent - in ieder geval langer en beter dan ik. Cave zal And the Ass Saw the Angel ook signeren en eruit voorlezen later die avond.
Dus die avond zit ik met Cave áán. Aan het diner. Waar het was, wie er allemaal precies bij waren, wat we aten, geen idee. Ja, in Amsterdam. In een grote, gelambriseerde kamer. Met - misschien mijn fantasie - kaarsen, echte kaarsen, in houders langs de wand. Een candlelit dinner. Ik schat dat we met zijn twaalven zijn. Zoals de apostelen. Daar zitten we, te wachten op het eten, te nippen aan onze wijn, in een kring aan een grote houten tafel, met Nick Cave. Dit is heel bijzonder. Dit is buitengewoon. Dit gebeurt niet elke dag, nondeju. Van tevoren had ik zo mijn twijfels gehad, maar nu niet meer.
'Ga toch mee. Gezellig man,' had Lotje gezegd.
Nou, er blijken uiteindelijk veel woorden van toepassing op het diner met Nick Cave, maar 'gezellig' is er niet een van. Het is alsof iedereen zich ongemakkelijk anders gedraagt nu Cave in de buurt is. Ik ook. Nick Cave is niet gewoon een lange magere artistiekeling in een mooi strak zwart pak, met een lange jas en zwarte puntschoenen, en een bos ravenzwart geverfd haar. Hij is een soort koning. Cave is de Zwarte Kraaienkoning. Legendarische optredens heeft hij gegeven, een indrukwekkende hoeveelheid drugs heeft hij gebruikt, en nu heeft hij dus een boek geschreven. Daar is hij.
We maken plaats. Iedereen zwijgt en schuifelt vol eerbied om hem heen. Cave ontvangt cadeaus en legt ze minzaam terzijde. Ik geef hem een hand; hij herkent me niet. Hij lijkt sowieso niemand te kennen - behalve de vertaler en Lotje. Zou het de dope zijn? Nee, het is duidelijk: hij is iemand, iemand met talent, en een humeur - en wij, wij zijn niet iemand. En wij staren naar zijn ogen, die stralen als vurige kolen.
Als Cave zijn handtekening in een boek zet of gewoon een slok water neemt, houden we onze adem in. De Zwarte Kraaienkoning steekt een sigaret in zijn mond, vraagt om vuur en iedereen grist naar zijn aansteker. Een paar seconden later verschijnt een aureool van vuurtjes om zijn hoofd. Ook mijn Zippo zit erbij. De dienstbaarheid is kortom groot. Onze ogen glimmen van weerkaatste roem.
Iemand van de uitgeverij brengt een toost uit. Dan gaan we eten. Niemand durft echt iets te zeggen of te vragen. Je hoort alleen plichtplegingen ('iemand nog wijn?') en het tikken van glazen en messen en vorken. De Zwarte Kraaienkoning eet weinig en zwijgt, zit slechts te staren. Af en toe drinkt hij wat wijn. Maar zijn onrustige gebaren verraden dat ook hij eigenlijk verlegen met de situatie is. Sommigen van ons spreken gedempt met elkaar, maar het zwijgen in de directe omgeving van Cave is moordend.
De schrijvende rockster besluit de stilte te verbreken. Hij moet toch wat. 'So,' vraagt hij aan Lotje, de enige die hij echt goed kent, 'how are you doing these days?' De vraag tolt als een handgranaat zonder pin op tafel. Iedereen kijkt gespannen op, alle vorken stokken. De Zwarte Kraaienkoning heeft iets gezegd. En wat doet zij nou? Lang kan ze niet wachten met haar antwoord. Maar Lotje is - net als iedereen - gevangen in deze rare situatie.
'Fine,' brengt ze uit.
'Good,' zegt Cave.
En dat was dat.
Iedereen haalt opgelucht adem.
We hebben de maaltijd tot een goed einde gebracht.
Later volgt het voorlezen en weer signeren. Het knikken, likken, buigen, rennen, draven. Er is applaus, er is weer drank en dan is het afgelopen. Iemand geeft Cave zijn jas en hij vertrekt. Ik kijk hem na over de gracht. Zijn jas flappert nog even in de avondwind, dan slaat hij de hoek om en schrik ik wakker uit de betovering van zijn (ahum, hoorngeschal en aanhalingstekens openen): 'duistere schittering'.
Die avond in het restaurant was ik - met een tiental anderen - in de ban van Nick Cave. We hadden onszelf betoverd. En ik vond het geen aangenaam gevoel eigenlijk. Ik ben liever uit de ban. En, realiseerde ik me later: de enige persoon die op die rare avond normaal deed, was Nick Cave. Wij, de gasten bij dit geforceerde etentje, wij gedroegen ons raar. Wij zwegen. Wij staarden. Wij waren onder de indruk. Of under a spell, wie zal het zeggen. Niet hij scheen op ons, maar wij hebben hem steeds verlicht zoals eerder op de avond, met al onze belachelijke aanstekers voor zijn gezicht toen hij om een vuurtje vroeg. De spiegels, rookgordijnen, lichteffecten en voetstukken die het charisma en het mysterie van rocksterren nog groter maken worden veel vaker neergezet door journalisten, dj's en andere vage figuren dan door de kunstenaar zelf.
Nick Cave is dus geen 'zwarte kraaienkoning', maar gewoon een fantastische sterveling.
Ga maar eens naar een van zijn bijna altijd geweldige live-optredens. Check zijn interviews, waarin hij altijd minimaal één Zeer Memorabel Ding zegt. Bekijk zijn films, luister naar zijn platen - ook de mindere zijn steevast interessanter dan het gros van wat uitkomt. Volg zijn blog The Red Hand Files, waarin hij vragen van fans steevast wijs, openhartig, geestig en ontroerend beantwoordt. Lees zijn boeken; naast And the Ass Saw the Angel is er ook nog de tragikomische roman The Death of Bunny Munro en het hallucinerend goeie tourdagboek The Sick Bag Song. Maar vergeet vooral niet naar die aflevering van het bbc-programma Songwriters' Circle te kijken, waar Cave zich met John Cale (Velvet Underground) en Chrissie Hynde (Pretenders) door een 'I'm Waiting For The Man' ploegt. Hoe hij dan na afloop achter de piano vandaan stuntelt om met Cale en Hynde het applaus in ontvangst te nemen. En hoe hij dan Chrissie Hynde op haar mond wil kussen. Maar zij hem niet. En hoe hij dan doet.
Dan zie je even een glimp van de andere Nick Cave: die van de verlegen schooljongen op het eindexamenbal. Een gewone, beetje onhandige jongen. Met waanzinnig veel in zijn mars.
Naschrift:
Dit verhaal verscheen eerder in iets gewijzigde vorm in mijn boek Donderweg - Mijn leven in de fast lane van de popmuziek, uitgegeven door Ambo-Anthos (2014). Overigens ben ik nog steeds fan van Nick Cave en zal dat altijd blijven.