1. Gemiste kans?
    (21 september 2024)
  2. Het is gezien
    (15 juni 2024)
  3. Op vakantie, alleen
    (18 mei 2024)
  4. Schrijvers vertellen
    (03 februari 2024)
Gemiste kans?
leestijd: 1 min

O, wat was ik graag archeoloog geworden! Maar veel zat tegen. Allereerst mijn vooropleiding: gymnasium bèta, met de exacte vakken en drie talen (Nederlands, Engels en Grieks). Geen vakken waar je een 'kunstvak' mee gaat doen. Dus werd het farmacie. Een compleet verkeerde studiekeuze, die ingegeven was door het feit dat mijn ouderlijk huis recht tegenover een apotheek lag. En ik zag de apotheker heel vaak in haar woonkamer boven de zaak rondwandelen, terwijl de 'meisjes' beneden het werk deden. Dat leek me wel wat: relaxed baantje!

Maar: wat viel het tegen! Eindeloos plantencellen tekenen, een enorm dik boek over organische chemie in mijn hoofd stampen, natuurkunde (sowieso al niet mijn favoriete vak op de middelbare school) waar ik niks van begreep...doodongelukkig werd ik ervan.
En toen ik - nadat ik een half jaar ingeschreven had gestaan - als farmaciestudent uit mijn droom van luie apotheker ontwaakte, vielen alle exacte vakken af, zag ik een gamma-studie ook niet zitten en studeerde een vriendin van me iets leuks, namelijk: kunstgeschiedenis. Dát moest het dus maar worden. Maar de studieadviseur was tamelijk helder: 'daar valt geen droog brood mee te verdienen, meneer!'
Mijn vader, die - ook al betaalde hij geen cent mee aan mijn studie - wél meende me te kunnen adviseren ontraadde me in alle denkbare termen dit vak. 'Wat moet je er mee? Helemaal niks voor jou! Ga dan geschiedenis studeren: dan kun je altijd nog leraar worden'. Alsof dát mijn ideaal was...

En zoals een schuchter kalf, dat in de koude mist een halfbevroren weide betreedt en zijn hoeven in de zompige modder zet, zo schreef ik mezelf in voor de studie der geschiedenis. Vooruit dan maar: je moet toch iets studeren?
Het eerste hoorcollege werd gegeven door mevrouw Bunna Ebels-Hoving. 'Toen in het jaar 1095 paus Urbanus de Tweede de eerste Kruistocht uitriep voor de muren van de stad Clermont-Ferrand...' - ik werd gelijk gegrepen. Maar er volgden ook talloze saaie colleges over geschiedtheorie en sociaal-economische geschiedenis, die me alsnog deden besluiten om een volkomen onnuttige richting binnen het vak te gaan doen: de Oude Geschiedenis, ofwel: de geschiedenis van de Grieken en Romeinen. En toen ik daar na mijn kandidaats mee begon was het eigenlijk ook wel logisch om er 'iets in de archeologie' bij te gaan doen.

Er ging een wereld voor me open: wat een prachtig vak! Zelfs een collegereeks over banketscenes op Etruskische tempelversieringen was - ook al was dat onderwerp dodelijk saai - nog onvoldoende om me de liefde voor het vak van archeoloog te ontnemen. Een geweldige studentenexcursie naar Sicilië en een aantal weken opgraven in Italië gaven de doorslag: dit was eigenlijk mijn roeping. Maar ach: de Oude Geschiedenis had uiteindelijk toch ook wel wat. En ik studeerde dan ook af op een scriptie over de 'normen en waarden in de Romeinse homoseksualiteit ': een onderwerp waar ik me zelfs nu - bijna veertig jaar later - nog wel voor interesseer.

Maar toch: als ik het over zou mogen doen was ik kunstgeschiedenis gaan studeren, en had ik in de doctoraalfase gekozen voor de klassieke archeologie. Een gemiste kans? Welnee: aan de materiële overlevering van de oudheid hebben mogen ruiken geeft me ook een goed gevoel. En geschiedenisleraar ben ik lekker niet geworden!

Het is gezien
leestijd: 1 min

In het gezin waarin ik opgroeide was maar weinig belangstelling voor muzische zaken: gedichten werden er niet gelezen, klassieke muziek kwam slechts mondjesmaat op de platenspeler te liggen (en dan vooral via LP's met "Music for the millions"), toneel werd niet bezocht, musea zagen we nauwelijks van binnen. Alleen lezen was iets waar we toe gestimuleerd werden.
In de arbeiderswijk waar wij woonden was een soort van commerciële uitleenbibliotheek, bestierd door ene meneer Jansen. De immer grijsgrauw bestofjaste Jansen stond achter de toonbank van zijn winkel, waarin hij voornamelijk schrijfwaren en tijdschriften verkocht. In een kamertje achter die toonbank was de bibliotheek met jeugdboeken, in een belendende kamer de bibliotheek voor volwassenenlectuur. 
Met een paar dubbeltjes op zak toog ik iedere week naar Jansen aan de Tubantiastraat, en leende daar per keer een paar boeken. Die werden, nadat ik ze verslonden had, trouw na een week weer ingeruild voor een nieuwe voorraad. Ik zie nog de zwarte kaften voor me waarmee alle boeken waren omhuld.  

Als vijftien-, zestienjarigen mochten we af en toe naar schoolconcerten in de Twentsche Schouwburg, waar bijvoorbeeld ook Herman van Veen eens optrad. Bij het betreden van de vestibule van de schouwburg zag je overal affiches waarop ook andere voorstellingen werden aangekondigd. Toen ik eens thuis vertelde dat ik wel naar een muziekvoorstelling wilde, bijvoorbeeld naar een opera, werd daar verrassend positief op gereageerd. Mijn vader had - als boekhouder van een garagebedrijf - ook klanten die bij Opera Forum werkten, en op een middag duwde hij me een kaartje voor een operavoorstelling in handen, gekregen van zo'n klant. En zo kwam het dat ik 's avonds in het pluche van de schouwburg belandde, voor een voorstelling van de opera 'Rigoletto'. 

De ouverture klonk, het doek ging op en daar verscheen het toneel waarop een balzaal in het hertogelijk paleis van Mantua was nagebouwd. Van begin tot eind van de voorstelling was ik enorm geboeid, om niet te zeggen: gegrepen. Die valse hertog, de gebochelde vader Rigoletto, zijn naïeve dochter Gilda, de wrede moordenaar Sparafucile en tenslotte het dramatische slotduet tussen de stervende dochter en de ontroostbare vader: het kwam allemaal heel erg binnen. 

Twee jaar later, tijdens een Tienertoertocht naar Groningen, belandde ik daar bij V&D, waar in de uitverkoop o.a. een cassette met drie LP's te koop stond, met daarop een prachtige uitvoering van 'Rigoletto'. De cassette ging mee naar Enschede, en werd daar dag na dag gedraaid. Ik kende de opera na enige tijd compleet uit het hoofd, zong zo'n beetje alle partijen mee en begon mezelf een liefhebber van dit genre te voelen.

Laster volgden andere werken van Verdi: onder andere 'Aïda' (in Verona en in Rome), 'La Traviata' (in Boedapest) maar ook Puccini: huilen bij 'Madama Butterfly' in Bratislava,  en -opnieuw in Verona- 'Turandot', 'La Bohème' in Groningen. En Tsjaikovsky's 'Evgeni Onegin' in het Mariinski-theater in Sint-Petersburg: ook zo'n onvergetelijke ervaring.
Anderen verklaarden me voor gek: opera was een erg gekunstelde vorm van muziektoneel, zo vond men. Maar ik kon er geen genoeg van krijgen: ik had het gezien (en gehoord), het was beslist niet onopgemerkt gebleven. 

Op vakantie, alleen
leestijd: 1 min

Vanaf mijn pension in de haven is het zo'n 2,5 km rijden. Eerst omhoog, door een rommelig buitenwijkje. Dan de ringweg op, linksaf. Er rijdt vrijwel nooit iemand op die weg: iedereen neemt toch liever de altijd drukke weg langs de haven. Dáár zie je de mensen, daar word je begroet door je vrienden, de terrassen zijn er 's zomers altijd overvol.

Aan het eind van de ringweg rechtsaf, op het kruispunt in Stavros (wat letterlijk 'kruis' betekent). Dan een afdaling naar de kustweg, die fraai tussen de rotsen en de zee kronkelt. Links eerst het kapelletje van de heilige Marcus, aan de oude Romeinse haven. Dan -opnieuw links, boven de zee- weer een Marcuskapel, maar nu eentje voor de katholieke bevolking van het eiland. Een lichte afdaling nog, en dan volgt de 'boulevard' van Kionia: weidse naam voor een smalle tweebaansweg, pal langs het strand. 

De boulevard gaat over in een hobbelig zandpad. Even opletten, Borg: er steken wel eens mensen over, van het foeilelijke strandhotel naar de ligbankjes aan zee. En dan weer omhoog, over een ouderwetse betonplatenweg, tot de al jaren schijnbaar onbewoonde villa links verschijnt. 

Een parkeerplekje zoeken: geen probleem, als het geen hoogseizoen is. Oppassen met het openen van de deur: de wind heeft hier vaak vrij spel, zo meldt de autoverhuurder iedere keer weer trouw. Ik kom hier al twaalf jaar, en Yannis-met-de-mooie-ogen (zo noem ik de verhuurder consequent) begroet me inmiddels met een ferme, zeer warme knuffel, zodra ik me in zijn zaak aan de haven vertoon. Zou hij...? Maar hij heeft een vrouw en drie jonge kinderen. Dat zegt niks, Borg: dat weet je zelf maar al te goed! 

Ik loop het rotspad af, naar het eerste strand. Hier ligt bijna nooit iemand, maar pas verderop is mijn favoriete plekje. Aan het eind van het strand klauter ik als een berggeit naar boven. Door een opening in de muur heen, en dan volgt er een kronkelpaadje van zo'n 400 m: op en af, maar goed te doen. Voorbij de vijgenboom, die uit een rotswand steekt, pal boven zee, weer naar beneden...ja: daar is 'ie! De kapel van de H. Maagd van Gastria vormt het 'kopstuk' van mijn strandje: dat stukje, voor mij haast 'heilige grond', is nauwelijks 10 meter breed en 30 meter lang; meestal volkomen verlaten, op een enkele wandelaar na. Zand, en ook de restanten van een marmergroeve. De marmeren platen vormen het ideale 'onderstel' voor een zonnebank. En de zee, de zee...klotst eindeloos voort met het helderste water. 

Alleen op vakantie: al 14 jaar.

Schrijvers vertellen
leestijd: 3 min

Waarschijnlijk vier ik dit jaar een jubileum: 25 jaar interviewen van schrijvers voor publiek. Helemaal zeker is het niet: het eerste werk waar ik de auteur over interviewde verscheen in 1999, maar het kan natuurlijk best zijn dat de Culturele Kring Roden me pas het jaar daarop vroeg om Thomas Rosenboom aan de tand te voelen over diens roman 'Publieke Werken'. 
Een goede vriend van me (Daan Nijman) was lid van die Culturele Kring, zijnde de boekhandelaar in het dorp Roden. Toen er iemand gezocht werd om Rosenboom te interviewen zei hij dat hij wel iemand met ervaring in dat vak wist: ondergetekende. En dat, terwijl ik nog nooit een auteur over diens werk had geïnterviewd, laat staan voor publiek. Het werd een gedenkwaardige avond.
In hotel-restaurant Het Wapen van Drenthe hadden zich zo'n 100 Rodenaren verzameld. Aan een statafel op de kop van de zaal stonden twee hoge krukken, bestemd voor interviewer en auteur. Die laatste kwam binnen en ik drukte hem de hand, met de mededeling dat ik de interviewer van dienst zou zijn. Enigszins schuw vroeg hij me of het een ingewikkeld interview zou worden. Hij leek me behoorlijk uitgeput: zijn roman was duidelijk een 'hit', en de uitgever had hem al heel wat zalen af laten lopen om de verkoop nog meer te stimuleren. En bovendien is Rosenboom een beetje een vreemde man: net als ooit de dammer Jannes van der Wal bij Sonja Barend was ook Rosenboom iemand die eerst eens goed (en vooral lang) nadacht over het antwoord op een vraag, voordat hij dat met de interviewer (en het publiek) deelde. 
Op de een of andere manier klikte het wel met Thomas Rosenboom, en na afloop van het interview zei hij dat hij het een 'echt gesprek' gevonden had. Ik glom van trots: de voorbereiding had me uren gekost, ik had peentjes gezweet bij het vooruitzicht om zo'n 'stille kracht' te interviewen, maar het resultaat mocht er dus kennelijk zijn. 

Wat volgde waren vele interviews met auteurs (meest Nederlands, soms Vlaams, een enkele niet-Europeaan) in opdracht van diverse organisatoren van literaire bijeenkomsten. Ook al was ik best wel eens bang om door de mand te vallen (je kunt je nooit goed genoeg voorbereiden op een interview bij het ontbreken van een redactie, zoals die voor bekende interviewers als Adriaan van dis of Sonja Barend werkten), maar als het een beetje mee zat werd het vaak een heel aardige bijeenkomst.

Over Van Dis gesproken: diens boek 'Ik kom terug' verscheen letterlijk aan de vooravond van het festival 'Het Grote Gebeuren' in 2014, en mij was gevraagd om hem over dat boek te interviewen. Probleem was dat de uitgever niet bereid bleek om me een pdf-versie van dit boek te sturen, en onvoorbereid (dat wil zeggen: zonder boek een interview ingaan) is natuurlijk geen optie. Letterlijk op de avond en in de nacht vóór het geplande interview kon ik het tóch lezen, dankzij een boekhandelaar in Groningen die me min of meer illegaal een exemplaar deed toekomen. Adriaan van Dis interviewen...dé literaire interviewer van Nederland laten bevragen door een welwillende 'amateur' uit Groningen: ik vond het een spannend avontuur. Maar wat wás het leuk! 

En ook Sonja Barend mocht ik aan mijn palmares rijgen: ze trad in 2017 op voor een 200-koppig publiek in de Akerk in Groningen, bij een presentatie van haar boek 'Je ziet mij nooit meer terug'. Een soepel vraaggesprek, maar achteraf heb ik nog steeds spijt van het feit dat ik haar één specifieke vraag niet heb durven stellen. "Is je vader verraden door je moeder, waardoor hij is weggevoerd en nooit meer teruggekomen is?" Het ging me net te ver om dat te vragen, maar antwoord op die vraag geeft haar boek helaas ook niet. 

Grappige schrijvers (Annejet van der Zijl, Jan Brokken, Geert Mak), nukkige schrijvers (Tim Krabbé, Martin Bril), ontroerde schrijvers (Annelies Verbeke, Jan Siebelink): ze passeerden allemaal de revue. En één van de meest spraakmakende momenten wil ik de lezer tenslotte niet onthouden. 
Bij een interview van Jolande Withuis over haar Juliana-biografie 'ontviel' me de vraag of de majesteit in de tijd van de Greet Hofmans-affaire misschien ook geplaagd werd door de menopauze, waardoor haar koninklijke en menselijke oordeelsvermogen wat beïnvloed zou kunnen zijn, ontstond er haast een opstand in de zaal waar de overgrote meerderheid van het publiek bestond uit dames van zekere leeftijd. Tja: ook een literair interviewer stelt wel eens een vraag die misschien niet helemaal door de beugel kan. Maar schrijvers laten vertellen over hun werk is toch wel het leukste werk wat er is: zoveel is zeker.

Sponsoren

banner-eigenzinnig-600px.jpg

Han Borg (1956) is historicus en werkte voor zijn pensionering in de internationale samenwerking van de RUG, als manager op diverse universitaire afdelingen en ook als presentator van muziekprogramma's bij de nationale omroep. Hij interviewde zeker veertig Nederlandse en Vlaamse schrijvers voor publiek, en schrijft zelf ook graag.