Het was al een erg lange rit geweest - ruim duizend kilometer hadden de jongens al achter de rug tijdens hun terugreis vanuit het Zuid-Franse Toulouse naar Groningen - toen ze midden in de nacht een afslag namen die uiteindelijk fataal zou blijken te zijn.
Henri had zomaar voorgesteld om op dit uur nog even de parel van de Sallandse Heuvelrug te bekijken: de Holterberg. Jan stemde daar onmiddellijk mee in. Niet dat het veel zin had, want zo laat in de avond en zo diep in de nacht was er gewoon geen donder te zien. Er waren bomen overal, zoals Jan kon waarnemen dankzij het schijnsel van de koplampen van Volkswagen Kever. Hoe hoger ze over de Holterberg reden, des te meer bomen er rondom waren. Er was zoveel bos dat ze daardoor de berg niet meer zagen. Geen idee hoe hoog die verdraaide berg nu was, wat in Nederland sowieso nooit echt hoog kan zijn, maar het was toch wel aardig geweest als er ergens een vrije plek was geweest langs de weg. Vrij in de zin van een uitzicht over het vlakke land verderop, met daar op zijn minst een of ander grote plaats in de verte, zoals Nijverdal. Helaas was dat de jonge reizigers niet gegeven. In plaats daarvan kachelden ze voort over dit weggetje over een pikdonkere Holterberg.
Jan mopperde alweer over het grote onrecht dat hun werd aangedaan door God en de kosmos en vooral door de fascisten die wel miljoenen mensen konden afslachten maar niet in staat waren om een parkeerplaats langs de weg aan te leggen, zodat je ook 's avonds een adembenemend uitzicht zou kunnen hebben over het land dat beneden de Sallandse Heuvelrug ligt.
Het waren - in Jans woorden - de fascisten hier en de fascisten daar, maar toen er ineens een politieauto de jongens in hun lichtblauwe Volkswagen Kever passeerde en direct voor hun ging rijden, terwijl er een in rode letters weergegeven commando STOP in de achteruit van die auto verscheen, was Jan stil als een muis. En hij werd nóg stiller - én bleker - toen een boomlange agent uit de nu stilstaande politieauto stapte. Langzaam liep de lange man op de Volkswagen toe. Met een zaklantaarn scheen hij in de Kever terwijl hij onverbiddelijk met een vingerknokkel op het zijraam aan Henri's kant tikte.
Na diens rijbewijs en deel III te hebben gecontroleerd, sommeerde de agent de jongens om uit te stappen. Dat deden ze. Bedremmeld stonden ze naast de Kever waarmee ze inmiddels duizenden kilometers hadden gereden. Naar Duitsland, naar de Alpenlanden, die ene keer zelfs naar Italië, diverse malen naar Toulouse. Een keer zelfs naar de Middellandse Zee.
Ondertussen vuurde de lange agent vragen af over de grote anti-kernenergiestickers die zowel de zijportiers als het autokofferdeksel aan de voorkant van de Kever sierden. Henri en Jan kregen niet eens de tijd om een antwoord te geven. De agent was daar duidelijk niet in geïnteresseerd. Net zo min als zijn collega die zich nu ook bij de aan de zijkant van de weg geparkeerde Kever posteerde.
Henri weigerde op den duur nog om iets te zeggen en Jan was nauwelijks verstaanbaar.
Toen nam de lange agent plaats achter het stuur van de Kever. Hij zette de versnelling in zijn vrij en startte de motor. Die liet hij even flink razen door diep op het gaspedaal te drukken. Even trok hij zijn hoofd scheef, het leek of hij maar iets specifieks luisterde, daarna knikte hij goedkeurend met zijn hoofd.
Hij gaf nog eens gas en toen trapte hij pardoes op de rem. Met zoveel zekerheid dat hij dwars door de remmen heen ging. Zelfs Jan die nergens verstand van had hoorde meteen dat er iets gebeurde dat gewoonlijk niet hoorde plaats te vinden. Geschokt keek hij Henri aan, die onthutst de agent aan staarde.
Jullie hebben een lekke remleiding, sprak de agent terwijl hij de jongens spotlachend vanuit de bestuurdersstoel aan keek.
Zo valt daar niet langer mee te rijden, bromde de andere agent.
Intussen wurmde de lange agent zich met moeite uit de kleine auto.
Maar daarnet was er niets aan de hand, zei Jan.
Henri zweeg, maar die dacht het net zo goed. Vertwijfeld keek Jan Henri aan, toen weer naar die agent die zo nodig dwars door de remmen moest trappen en dan weer naar de Kever waarmee ze de afgelopen dagen al die kilometers hadden afgelegd en waarmee verder nooit iets aan de hand was. Behalve dan nu, midden op de Holterberg, midden in de nacht, nadat zo'n nare diender zijn voet met al het gewicht van het gezag op de rempedaal had gelegd.
Het maakte allemaal niets meer uit. De jongens mochten geen meter meer met de auto rijden, waarop Henri en Jan hun reistassen uit de kofferbak van de Kever haalden en zwijgend achter in de politieauto plaatsnamen, terwijl de politieman een takelwagen opriep om de auto van de berg af te halen.
Ze waren zo de berg af. Het bleek uiteindelijk een berg van niks te zijn! En het had sowieso geen zin om Nijverdal midden in de nacht in de verte te zien liggen, want dat was een verschrikkelijk gereformeerd dorp waarin de gemeenteraad net had besloten dat jongeren niet langer op zondagmiddag in het plaatselijke zwembad mochten zwemmen. Het was zo'n plek waar na tien uur 's avonds alle lichten uit gingen en het dorp net zo zwart kleurde als de kousen die ze er droegen.
Gelukkig konden de jongens overnachten bij Henri's ome Henk en tante Taart in Holten. Niet dat beide jongens echt konden slapen. Henri maakte zich zorgen over de herstelkosten om de remleiding te vervangen en Jan was nog veel te opgefokt van de confrontatie met de twee agenten op de berg die niet echt een berg kon worden genoemd. Daarnaast kon hij er niet over uit dat Taart niet eens een bijnaam was - dat zou hij zelfs vrij normaal hebben gevonden - maar de werkelijke naam van de rijzige vrouw, die overigens anders dan verwacht een verschrikkelijk smerige appeltaart had gebakken, waarvan de jongens niet wisten hoe ze die in godsnaam zouden moeten opeten. Het was een lief gebaar, zeker, maar het was domweg niet te doen.
De volgende dag bleken de geraamde reparatiekosten voor de Volkswagen Kever zo hoog te zijn, dat Henri ter plekke besloot de auto daar maar achter te laten.
Vanaf dat moment was Henri weer net zo autoloos als Jan. Wat Jan zelf nooit echt als een probleem had ervaren, want hij kon immers altijd met Henri meerijden in diens auto. En daarvoor met Jans vader. Of met een van de tweeling.
Teleurgesteld liftten Henri en Jan de laatste 120 kilometers naar Groningen terug. Vreemd genoeg lichtten Henri's ogen steeds vaker op tijdens die laatste liften naar de Groninger hoofdstad. Jan zag het ook wel, maar Jan had het vooral koud en hij wilde maar een ding: hij wilde thuis zijn en een lekker hete douche nemen.